Madoc. Jaargang 2003
(2003)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| |
[Nummer 2]• Freerk Hovinga
| |
[pagina 67]
| |
De vitae als bron voor de geschiedschrijving van de dertiende eeuwIn hoeverre zijn deze vitae bruikbaar als bron voor de geschiedschrijving? De Vita Fretherici en in iets mindere mate de Vita Siardi zijn hagiografisch van aard. De schrijvers wilden vooral de heiligheid van beide abten benadrukken. Dat blijkt duidelijk uit de opsomming van alle wonderen die door toedoen van Frederik en Siard na hun dood zijn verricht. Veel hagiografische elementen zijn ook terug te vinden in andere vitae. Ondanks deze algemene elementen kan de context wel degelijk betrekking hebben op een historische werkelijkheid.Ga naar eindnoot3 In de lijsten van wonderen worden ons verschillende doorkijkjes gegund op het dagelijks leven. De Vitae Sibrandi, Iarici et Ethelgeri laten zich lezen als een kroniek, waarbij de aandacht van de auteur ook uitgaat naar de wereld buiten het klooster.Ga naar eindnoot4 Zo gaat hij bijvoorbeeld uitvoerig in op de stichting van andere kloosters en beschrijft hij de familierelaties van de abten. Deze vitae zijn dan ook goed bruikbaar als bron voor datgene wat zich in Friesland afgespeeld heeft. Tussen het tijdstip waarop de codex is vervaardigd (1497) en de tijd die beschreven wordt, gaapt een periode van meer dan tweehonderd jaar. Hoe weten we of de vitae een betrouwbaar beeld geven van de dertiende eeuw? Volgens de traditie ligt er een dertiende-eeuws geschrift ten grondslag aan de codex uit 1497. Er zijn verschillende redenen aan te voeren die deze veronderstelling aannemelijk maken.Ga naar eindnoot5 Het is duidelijk dat de codex een afschrift is, omdat er bij het afschrijven fouten zijn gemaakt die een auteur niet snel gemaakt zou hebben. Er wordt bovendien feitenmateriaal aangedragen waarover alleen een tijdgenoot kon beschikken. Vooral de kennis over ingewikkelde familierelaties zou bij een latere schrijver ontbroken hebben. Ook het rijmproza waarin de abtenlevens geschreven zijn, wijst op een oudere tekst. Dergelijk rijmproza raakt in onbruik na de dertiende eeuw. Alleen van de Vita Fretherici kennen we de naam van de auteur. Dit werk is zeer waarschijnlijk geschreven door de latere abt Sibrand. We nemen aan dat de Vita Fretherici en de Vita Siardi waarschijnlijk rond het jaar 1240 geschreven moeten zijn en de Vitae Sibrandi, Iarici et Ethelgeri tussen 1267 en 1275. | |
Van het aardse naar het hemelseIn de levensbeschrijvingen van de abten komen verschillende verhalen voor, waarin sprake is van sterven en dood. Uit de wijze waarop het sterven wordt omschreven, komen we al één en ander te weten over hoe men hier tegenover stond. Soms komt de dood geheel onverwacht. Zo lezen we over een echtgenoot die tijdens zijn slaap gewurgd wordt door zijn vrouw en haar minnaar. De mensen uit zijn omgeving zijn verwonderd dat de doodsslaap de man plotseling had verrast. Zowel jonge als oude mensen worden overvallen door de dood. Wanneer een jongeman ernstig ziek wordt, beklagen de omstanders zich over de vroegtijdigheid van de dood, omdat deze het bloeiende leven van de jongen afsnijdt. Er zijn nog andere omschrijvingen die het onverwachte sterven uitdrukken. Een meisje dat net de huwbare leeftijd had bereikt, ging uit dit leven over tot de Heer. Abt Siard, die begonnen was met de bouw van een aantal kloostergebouwen, kon deze niet voltooien, omdat hij werd overvallen door | |
[pagina 68]
| |
Afb. 1. Tekening van een ruïne op het terrein van Mariëngaarde door A. Rademaker omstreeks 1725. Fries Museum Leeuwarden. Uit: Vitae Abbatum, 89.
de dood van het lichaam. Twee keer wordt het beeld gebruikt van een wever die het weefsel doorsnijdt. Zoals het weefsel wordt doorgesneden, zo wordt iemands leven afgesneden nadat de bloem van zijn jeugd geplukt is.Ga naar eindnoot6 Soms komt de dood verwacht en is men op het naderende einde voorbereid. God sloeg abt Frederik met een ziekte die zo ernstig was, dat hij inzag dat de tijd van zijn verscheiden nabij was. Deze uitdrukking, die ontleend is aan een brief van de apostel Paulus, komt nog twee keer voor in de Vitae Sibrandi, Iarici et Ethelgeri. In verschillende omschrijvingen van het sterven klinkt een zekere berusting door. Over hertogin Anastasia van Pommeren (waarschijnlijk †1240) wordt verteld dat zij op hoge leeftijd overleed toen de ‘baan van haar jaren ten einde liep’. Graaf Floris IV van Holland krijgt het bericht te horen dat Wibrand, de bisschop van Utrecht (†1233), ‘de weg van alle vlees was gegaan’. De auteur van de Vitae Sibrandi, Iarici et Ethelgeri betreurt dat twee priesters en kanunniken van Mariëngaarde helaas niet in staat waren om de grenzen die hun gesteld waren te overschrijden. Zij vertrokken uit deze wereld toen hun dagen op aarde ten einde waren.Ga naar eindnoot7 De grondgedachte die in veel beschrijvingen naar voren komt, is dat het sterven wordt gezien als de overgang van het aardse naar het hemelse of van het tijdelijke naar het eeuwige. Een mens, zeker iemand die een goed leven geleid heeft, gaat over naar de Heer en de vreugde van de engelen. Vaak komen we de voorstelling tegen dat een mens die sterft, bevrijd wordt van zijn lichaam, waardoor hij aan de Schepper zijn ziel terug kan geven en aan de aarde wat van haar | |
[pagina 69]
| |
was. Dit vinden we duidelijk verwoord in het grafschrift van meester Frederik. Nadat hij ontdaan was van het vlees, bekleedde hij zich vol vreugde met de heerlijkheid van de Heer. Zijn lichaam keerde terug tot wat het was geweest: as en grond. Enkele keren wordt er met nadruk gesproken over de dood van het lichaam. De auteur zegt het niet met zoveel woorden, maar hij bedoelt hiermee aan te geven dat de ziel van de mens verder leeft en dat slechts zijn lichaam gestorven is. Vanuit deze grondgedachte bekeken is de dood geen treurniswekkende gebeurtenis en kan er terecht gesproken worden over een gelukzalig uiteinde.Ga naar eindnoot8 | |
ZielenheilVan abt Frederik wordt gezegd dat zijn grootste zorg uitging naar het heil der zielen. De volgende voorvallen maken dit duidelijk. Op een dag sterft een jongen zonder de genade van de doop te hebben ontvangen. Geheel overstuur begeeft Frederik zich naar de kerk. Hij belooft Maria dat hij niet meer zal eten totdat zij de jongen tot leven heeft gewekt en deze gedoopt kan worden. Dan begeeft Frederik zich naar het huis van de jongen en treft de ouders aan, die ‘meer de dood van de ziel bewenen dan van het lichaam’. Nadat Frederik langdurig heeft gebeden en hij zijn stola en evangelieboek op het lichaam van de jongen heeft gelegd, komt deze tot leven. Frederik wacht niet langer, maar gaat onmiddellijk over tot de doop. De volgende dag sterft de jongen op een gelukkige wijze, omdat hij, nu hij gedoopt is, kan ingaan tot de vreugde van de engelen. Hij werd tot leven gewekt om niet de dood van de ziel te hoeven sterven.Ga naar eindnoot9 Door de prediking van Frederik komen verschillende mensen tot bekering, zo ook een zekere Wibrand en een man van wie de naam niet genoemd wordt. Wibrand was een zeer wrede man, die al heel wat moorden had gepleegd. Het is dan ook geen wonder dat Frederik op de vlucht slaat, wanneer Wibrand hem na zijn bekering komt opzoeken. De één rent ‘om niet naar het lichaam, de ander om niet naar de ziel te sterven.’ Wanneer Frederik echter de bedoeling van de man verneemt, laat hij hem biechten, brengt hem vervolgens de tonsuur toe en legt hem op voortaan als kluizenaar te leven. Bij zijn dood laat Wibrand heel wat mooie boeken aan het klooster na. De dood van de ziel wordt ook hier nadrukkelijk geplaatst tegenover de dood van het lichaam.Ga naar eindnoot10 De anonieme man die tot bekering kwam, had eveneens heel wat op zijn kerfstok. Vanwege zijn vele zonden durfde hij Frederik nauwelijks onder ogen te komen. Tenslotte, nadat hij hiertoe door Frederik was uitgenodigd, biechtte hij al zijn zonden op. Er kwamen toen zulke vreselijke woorden over zijn lippen dat zijn ziel allang in de hel had gewoond, wanneer de Heer hem niet had bijgestaan. Frederik droeg hem op om zijn geboorteland te verlaten en in ballingschap te gaan, opdat hij zijn deel zou verkrijgen in het land van de levenden. Hierdoor werd een groter wonder verricht dan toen Frederik de hierboven genoemde jongen ten leven wekte. De man ‘wekte hij ten leven naar de ziel’, de jongen slechts ‘naar het lichaam. Het eerste werd duidelijk gezien door de mensen, het laatste door de engelen.’Ga naar eindnoot11 | |
[pagina 70]
| |
ZielzorgUit de laatste twee voorbeelden blijkt dat iemand tijdens zijn leven een boete opgelegd kon krijgen voor de door hem begane misdaden. Er worden verschillende mogelijkheden genoemd om boete te doen. Wibrand werd kluizenaar voor de rest van zijn leven; de anonieme man ging in ballingschap. Daarnaast wordt er gesproken over een zekere Asego, een edelman uit Blija, die vals geld had uitgedeeld aan de armen. Frederik verwijt hem dat hij daarmee een zeer zware zonde op zich heeft geladen en legt hem op om de Heilige Grafkerk in Jeruzalem te bezoeken. Doel van alle vormen van boetedoening is om de ziel te bevrijden van de last van de zonde, zodat zij niet de eeuwige straf zal ingaan. Zo gezien vormt het opleggen van een boete een bijzondere vorm van zielzorg.Ga naar eindnoot12 We komen ook de voorstelling tegen dat iemand ná zijn dood moet boeten voor zijn zonden. Dit vinden we het duidelijkst terug in de woorden die Frederik uitspreekt bij de begrafenis van zijn moeder. ‘Het is bij U de gewoonte dat ieder van U voor de zielen van zijn dierbaren zijn tijdelijke goederen offert opdat zij de schulden die zij in dit leven hebben gemaakt niet in eeuwigheid hoeven uit te boeten; ik echter, zonder afbreuk te doen aan uw gewoonte, acht niets van al wat ik bezit passend om voor de ziel van mijn moeder tot offer te dienen.’ Frederik vindt slechts zichzelf goed genoeg om te offeren. Hij stelt zijn leven voortaan in dienst van de Heer en neemt de regel van Augustinus aan, opdat de ziel van zijn moeder moge rusten in vrede. Hieruit blijkt dat het doen van boete in het hiernamaals van tijdelijke aard kan zijn en dat nabestaanden hierop invloed kunnen uitoefenen.Ga naar voetnoot13 De mensen waren kennelijk gewoon om materiële goederen te geven. Maar aan wie? En wat werd ermee gedaan? In de vitae lezen we verschillende keren dat geld of andere bezittingen aan het klooster worden gegeven. Uit andere bronnen weten we dat juist de kloosters een belangrijke rol vervulden in de zorg voor de zielen van de overledenen. Waarschijnlijk gaven de nabestaanden materiële goederen om missen voor hun doden te laten lezen of om de geestelijken te vragen voor de overledenen te bidden. Met hun gebeden konden zij de tekortkomingen van de doden aanvullen. Zelfs personen die een bijna heilig leven geleid hadden, konden gesteund worden door de gebeden van anderen. Abt Frederik vroeg zijn onderdanen voor hem te bidden, omdat hij onvoldoende zorg besteed zou hebben aan de armen. Het al genoemde grafschrift van meester Frederik werd op een zichtbare plaats aangebracht, zodat zijn medebroeders tenminste een ‘gebed als aalmoes’ konden brengen aan de Heer. Abt Jarich wilde graag begraven worden bij de deur van de kloosterkerk. Hij hoopte van de broeders die de kerk in en uit zouden gaan, steun te ontvangen door hun gebeden.Ga naar voetnoot14 In de Vitae Sibrandi, Iarici et Ethelgeri vernemen we van verschillende personen dat ze zich een plek verwierven op de begraafplaats van Mariëngaarde of een ander klooster. Een zekere Thitard trad op oudere leeftijd in het klooster Mariëngaarde in. Hiermee verdiende hij een plaats voor zijn graf temidden van de broeders in de Gaarde. Het gold als een voorrecht om op zo'n plaats begraven te worden.Ga naar voetnoot15 Kloosterlingen nemen een soort middenpositie in tussen de levenden en de | |
[pagina 71]
| |
doden. In zekere zin zijn zij al gestorven voor de wereld en leven ze met hun hoofd in de hemel. Het is waarschijnlijk vanwege deze middenpositie dat de kloosters een belangrijke rol kregen toebedeeld in de zorg voor de overledenen. Dit vinden we vooral terug in de Vita Siardi. De auteur schrijft dat de kloostertucht ervoor zorgt dat de kanunniken gaan lijken op engelen. Uiteindelijk zullen de gelukkigen die op aarde gelijken op engelen met hen verenigd worden in de hemelen.Ga naar eindnoot16 | |
OvergangsrituelenIn de Vitae Sibrandi, Iarici et Ethelgeri wordt één sterfgeval uitvoerig beschreven, dat van meester Frederik. Zijn sterven, en we mogen aannemen ook dat van anderen, ging vergezeld van allerlei ritueleAfb. 2. Het begin van de Vita Fretherici. Koninklijke Bibliotheek Albert I Brussel, hs. 6717-21, f. 28 v. links. Uit: Vitae Abbatum, 5.
handelingen. Allereerst werd hem de biecht afgenomen en absolutie verleend; daarna ontving hij het Laatste Oliesel en het sacrament van de Eucharistie. Er wordt nadrukkelijk vermeld dat hij met de biecht niet tot het laatste moment gewacht heeft. Het was waarschijnlijk de gewoonte om dit sacrament zolang mogelijk uit te stellen. Door de biecht werd men bevrijd van de last van de zonden en hoe langer de biecht werd uitgesteld, hoe minder zonden nog bedreven konden worden. Het risico was echter, dat men uiteindelijk stierf zonder dat de biecht afgenomen was. Het sacrament van de Eucharistie wordt hier, maar ook elders, aangeduid met viaticum, dat wil zeggen voedsel voor onderweg. De sacramenten waren van wezenlijk belang voor een veilige overgang naar het hiernamaals. Dat blijkt ook uit het feit dat bij het sterven van Jarich de sacramenten wapens tegen de listen van de duivel genoemd worden.Ga naar eindnoot17 Er werden verschillende gebeden en hymnen opgezegd, meest door de stervende zelf, maar ook door zijn medebroeders. Drie keer achtereen bidt Frederik met de woorden van Psalm 30: ‘In uw handen, Heer Jezus Christus, beveel ik mijn geest; Gij hebt mij verlost, Heer God van de waarheid’. Daarna geeft hij zijn verzorger opdracht om alles alvast in orde te brengen wat voor de ‘scheiding van lichaam en ziel nodig was’, namelijk ‘wijwater, het kruis, het wierookvat, wierook, vuur en de lamp’. In het vervolg wordt niet duidelijk gemaakt wanneer wat gebruikt wordt en op welke manier. Waarschijnlijk zijn deze attributen nog tijdens het sterven van Frederik nodig en niet pas na zijn overlijden. Hij geeft de opdracht om te voorkomen dat de broeders heen en weer gaan rennen terwijl hij bezig is om de voor hem noodzakelijke gebeden te zeggen. Nog voor zijn sterven wordt zijn lichaam op een mantel of boetekleed gelegd. Daarna worden zijn medebroeders bijeengeroepen om door middel van hun gebeden zijn ziel aan te bevelen bij de Heer. Frederik sterft na de metten en wordt nog dezelfde dag begraven.Ga naar eindnoot18 | |
[pagina 72]
| |
Het hiernamaalsIn de vitae worden twee oorden beschreven waar de zielen van de mensen heengaan na hun dood: de hemel en de hel. Hoewel deze plaats nergens uitdrukkelijk genoemd wordt, kunnen we veronderstellen dat men bovendien geloofde in een soort van voorstadium van de hemel. Dit zou dan de plek moeten zijn waar de zielen van de mensen tijdelijk verblijf hielden tijdens de periode van boete. Zoals we al eerder zagen, kunnen nabestaanden beïnvloeden hoelang zielen gestraft worden voor hun aardse zonden. Hemel en hel waren beide eindbestemmingen: een ziel die één van deze oorden bereikt had, verbleef daar tot in eeuwigheid. De meest uitvoerige beschrijvingen van de hemel treffen we aan in de Vita Siardi. Daar wordt de hemel onder meer omschreven met een beeld uit de Openbaring van Johannes, namelijk als: ‘het beloofde gastmaal van het Lam, onze Heer Jezus Christus’. Van dit gastmaal kunnen mensen zich geen voorstelling maken. Op een andere plaats in dezelfde vita wordt verteld dat men in het rijk van God geen persoonlijke bezittingen heeft. Privé-eigendom zou alleen maar innerlijke verdeeldheid scheppen en dat is onmogelijk in de hemel. Daarom mogen ook de kloosterlingen, die volgens het voorbeeld van de engelen moeten leven, niets voor zichzelf houden. Opvallend is het grote aantal verschillende woorden waarmee de hemel wordt aangeduid: de vreugde der engelen, de toekomstige glorie, het eeuwige leven, de eeuwige gelukzaligheid, het paradijs, het heilig en eeuwig gastmaal, de stad van de Heer, het eeuwige geluk, de eeuwige ons beloofde beloningen, het heilige Sion en het zalige Jeruzalem.Ga naar eindnoot19 Van de hel vinden we een duidelijke voorstelling in de Vitae Sibrandi, Iarici et Ethelgeri. De hel is de plaats waar ‘de knagende worm niet sterft, waar het brandende vuur niet wordt geblust, waar de allerongelukkigste zielen der goddelozen blijvend door straffen verteerd worden en tot hun ellende steeds maar weer nieuwe straffen ondergaan en uit het ijskoude water zullen overstappen in een verzengende hitte - waar, naar het woord van de psalmist, vuur, zwavel en een verzengende wind nog niet eens de hele, maar, o verschrikking, slechts een deel van hun beker zal zijn, - waar ook, om het kort samen te vatten, geen eerbetoon maar eeuwige verschrikking huist’. Ook de hel wordt met verschillende woorden omschreven, hoewel er minder aanduidingen zijn voor de hel dan voor de hemel: de eeuwige straf, de verdoemenis, de eeuwige dood en de eeuwige ondergang.Ga naar eindnoot20 In hoeverre beantwoorden al deze beschrijvingen aan gangbare denkbeelden? Dacht men bijvoorbeeld werkelijk dat de hel er uitzag zoals hierboven beschreven werd? De meeste van de voorstellingen over de hemel of de hel zijn ontleend aan de bijbel of aan de geloofstraditie. Het kan bijna niet anders of deze taal heeft zijn invloed gehad op de ideeën die de mensen in hun hoofd hadden. Over het algemeen vinden we in de vitae een positief gestemde verwachting van het hiernamaals. Er wordt een aantal keren gesproken over de hel en over het komende gericht. Dit heeft vooral tot doel om de mensen op te roepen tot berouw over hun zonden. Daarnaast wil de auteur anderen met het oog op de Dag van het Oordeel aanzetten tot een goede levenswandel. Heel vaak komen we tegen dat de mensen, met name de kloosterlingen, beloond zullen worden voor | |
[pagina 73]
| |
hun goede daden. Zo wordt gezegd dat wie aalmoezen geeft aan de armen, zich glorie zal verwerven in de toekomst. Het aannemen van de kloosterlijke levensvorm wordt aantrekkelijk gemaakt door het aardse leven te vergelijken met al wat de kanunniken te wachten staat in het hiernamaals. ‘Wie zijn vader en moeder of zijn vrouw of akkers om mij achterlaat zal het honderdvoudige ontvangen en het eeuwig leven bezitten.’Ga naar eindnoot21 | |
Heilige dodenDe hagiografische Vita Fretherici en Vita Siardi benadrukken de heiligheid van beide abten. De invloed van de heiligen houdt niet op bij hun dood, zo blijkt uit de lijst van wonderen aan het eind van beide vitae. Veel mensen die hen aanroepen in hun gebeden of hun graf bezoeken, worden genezen. Enkelen worden zelfs tot leven gewekt. In één van de meest opmerkelijke verhalen in de vitae wordt daarover verteld. Het gebeurde op een keer dat een jongen uit de buurschap Mercelum, die gewoon was zijn moeder te volgen naar hetAfb. 3. Siard afgebeeld als abt met een kruis in de rechterhand terwijl hij zit te luisteren naar hemelse muziek. Naast hem staat een mand met brood als verwijzing naar zijn vrijgevigheid voor de armen. Afbeelding bij de maand november in Ribadineira en Rosweydus, Generale legende der heylighen. Uit: Vitae Abbatum, 42.
land, in het water viel en verdronk. Toen zijn moeder even later het levenloze lichaam ontdekte en zag dat het haar zoon was, raakte ze geheel buiten haarzelf van verdriet. Haar geschreeuw leek meer op dat van een berin die van haar jongen beroofd was, dan op dat van een vrouw. Op haar gebrul kwamen andere mensen af en allen probeerden haar goede raad te geven. Sommigen zeiden dat ze een varken in het oor van de jongen moest laten knorren, dan zou hij weer tot leven komen. Anderen die wijzer waren, vonden dat zij de jongen naar de grafkapel van abt Frederik moesten brengen. Door zijn verdiensten zou het leven aan haar zoon teruggeschonken worden. De vrouw wist niet goed naar welke raad ze moest luisteren. Omdat ze steeds over een varken hoorde praten, besloot ze om haar enige varken naar de man Gods te brengen. Uit het vervolg van het verhaal blijkt dat zowel de jongen als het varken naar de grafkapel gebracht worden. Onderweg komt de jongen weer tot leven. Sindsdien wordt hij de zoon van abt Frederik genoemd.Ga naar eindnoot22 Hier treffen we een overblijfsel aan van heidens bijgeloof. Men geloofde kennelijk dat doden tot leven gewekt konden worden door het knorren van een varken. Uiteindelijk overwint het christelijke geloofsgoed en daarmee wordt de heiligheid van Frederik nogmaals onderstreept. Een ander opmerkelijk verhaal is het volgende. In een visioen verschijnt abt | |
[pagina 74]
| |
Frederik aan drie broers. Hij vraagt hen om hem te redden, want anders zal hij door het water omkomen. Niemand begrijpt echter de betekenis van het visioen. Uiteindelijk komt iemand op het idee om het graf van Frederik aan een onderzoek te onderwerpen. Vol eerbied en onder het zingen van psalmen begeven de broeders zich naar zijn graf. Nadat ze de steen hebben gelicht, zien ze dat de tombe gevuld is met water en dat ‘het allerheiligst lichaam volkomen onaangetast’ en ‘als het ware zwemmend in het water’ ligt. Ze halen het water uit de tombe en brengen de sarcofaag over naar een hoger gelegen plek. Vervolgens verspreidt zich een wonderlijke geur, waaruit de broeders concluderen dat wat ze gedaan hebben in overeenstemming is met de wens van de man Gods. Maar dan gebeurt het. Doordat één van hen het lichaam van de heilige licht aanraakt, gaat het, terwijl het er eerder nog zo ongeschonden uitzag, tot ontbinding over. Er ontstaat een geur die zo sterk is dat de geur van de specerijen wordt overtroffen, ‘in die bederfelijke substantie bijzondere getuigenis afleggend van de glans der verheerlijkte ziel’. Daarna wordt het uiteengevallen lichaam weer netjes neergelegd. Het graf wordt verzegeld en erboven wordt een grafkapel gebouwd. Door deze gebeurtenissen worden de broeders in hun geloof gesterkt.Ga naar eindnoot23 We zien in dit verhaal dat de heiligheid van abt Frederik ook zijn lichaam heeft doordrongen. Tegelijk wordt duidelijk gemaakt dat het niet om het lichaam gaat, want zelfs het lichaam van een heilige gaat tot ontbinding over. Uiteindelijk gaat het om de ziel van de mens. |
|