Madoc. Jaargang 1993
(1993)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| ||||||||
[Nummer 2]serie | ||||||||
● Paula Vermeyden
| ||||||||
[pagina 67]
| ||||||||
Vikings Found Only Island, Spanish Say Op 11 oktober 1965 maakten pers, radio en televisie in de Verenigde Staten officieel bekend dat de Yale University in Californië in het bezit was gekomen van een wereldkaart uit het midden van de vijftiende eeuw, waarop een deel van de oostkust van Noord-Amerika stond afgebeeld. De kaart zou ongeveer vijftig jaar voor Columbus' ontdekking vervaardigd zijn en het duidelijk bewijs leveren dat mensen uit het Noorden lang voor Columbus op de hoogte waren van het bestaan van land ten westen van Groenland. Het tijdstip van de bekendmaking was strategisch gekozen, twee dagen na Leif Ericson Day, in dat jaar door president Lyndon B. Johnson ingesteld ter herinnering aan de man die volgens Noordse bronnen rond het jaar 1000 een aantal gebieden in Noord-Amerika ontdekte, en aan de vooravond van Columbus Day. De bekendmaking veroorzaakte stormen van verontwaardiging in Amerikaans-Spaanse en -Italiaanse kringen. Tegelijk met de officiële persberichten verscheen een lijvig boekwerk van de hand van Raleigh A. Skelton, superintendent van de kaartenkamer van het British Museum, Thomas E. Marston, curator voor middeleeuwse en Renaissance literatuur aan de bibliotheek van Yale University, en George D. Painter, plaatsvervangend bibliothecaris van de afdeling Incunabelen van het British Museum: The Vinland Map and the Tartar Relation. Deze drie experts hadden vanaf 1959, het jaar waarin Yale University in het bezit van de kaart en de Historia Tartarorum gekomen was, op verzoek van deze universiteit in het diepste geheim onderzoek gedaan naar de kaart en De Bridia's Historia. Hun boek bevat een facsimile-uitgave van beide documenten, een bespreking van het manuscript (Marston), een editie van de Historia (Painter), een cartografische verhandeling door Skelton en een afsluitende interpretatie van kaart en Historia door Painter. Al voor het manuscript in het bezit van Yale University kwam, was bij toeval een handschrift ontdekt dat oorspronkelijk met de beide andere samengebonden geweest moest zijn, een fragment van het Speculum Historiale van Vincentius van Beauvais. Aan dit handschrift werd door Skelton cum suis slechts minimale aandacht geschonken. Het manuscript van de Historia Tartarorum bestaat uit zowel perkamentbladen als papier en door bestudering van de watermerken in het papier kwam Marston tot de conclusie dat het rond het midden van de vijftiende eeuw in de omgeving van Bazel ontstaan moest zijn. In het schrift van de namen en bijschriften op de kaart trof Marston dezelfde eigenaardigheden aan als in dat van de Historia. Op grond daarvan nam hij aan dat één kopiist beide documenten optekende. Skelton was van mening dat een kopie van een of meer oudere voorbeelden was. De Vinland-kaart is een onaanzienlijke kaart op perkament, 27,8 bij 41,0 cm, waarschijnlijk enigszins bijgesneden om bij de Historia ingebonden te kunnen worden. De wereld staat er in grove omtrekken op afgebeeld en de inkt is bruinachtig met zwarte vlekken, naar men later vaststelde het gevolg van een | ||||||||
[pagina 68]
| ||||||||
1. De Vinland-kaart (Foto: Universiteitsbibliotheek UvA; naar een facsimile).
| ||||||||
[pagina 69]
| ||||||||
[pagina 70]
| ||||||||
procedure waarbij oorspronkelijk bruingele lijnen met zwart overtrokken werden. De kaart vertoont een aantal wormgaten, die aan de achterkant met perkament zijn afgeplakt. Ook de vouw is aan de achterkant met perkament verstevigd. Middenonder ontbreekt een klein stukje. Op de recto-zijde van de kaart staat een korte notitie, waarmee men aanvankelijk geen raad wist. Het feit dat de wormgaten in de kaart niet aansloten op de wormgaten in de erop volgende Historia Tartarorum, deed het vermoeden rijzen dat enkele bladen in de codex ontbraken. Later werd vastgesteld dat het Speculum-fragment zich oorspronkelijk tussen de kaart en de Historia in bevonden had, en toen kon de raadselachtige notitie als een verwijzing naar het Speculum geinterpreteerd worden. Het perkament waarop de kaart getekend is, vertoont volgens Marston overeenkomsten met enkele andere bladen in de codex, maar is volgens Quinn ‘strikingly different in appearance’, mede een gevolg van ‘heavy cleaning’. Voorzichtig stelt hij dat deze bewerking van het perkament eventuele sporen van vervalsing zou kunnen verdoezelen.Ga naar eindnoot1. De kaart is een wereldkaart, volgens Skelton naar het model van de ronde wereldkaarten die in die tijd gangbaar waren, maar tot een ovaal uitgerekt door de toevoeging van een grote zee plus eilanden in het oosten en de drie intrigerende eilanden in het westen. Op de kaart staan 62 geografische namen en 7 langere Latijnse bijschriften. Zij toont waterlopen en zeeën, maar geen gebergten en zij bevat geen afbeeldingen van steden of personen. Uit de aard van de bijschriften zou echter blijken dat deze wel aanwezig geweest zijn op het voorbeeld dat de tekenaar van de kaart voor zich had. Als voornaamste model voor de kaart wees Skelton de wereldkaart van de Italiaan Andrea Bianco uit 1436 aan. Voor wat betreft het oostelijk gedeelte van de kaart kwamen Skelton cum suis tot de conclusie dat de kaart hier het beeld van de wereld aanpaste aan de nieuwe gegevens die de Historia Tartarorum over het oosten verschafte. De teksten van de bijschriften lijken soms citaten uit dit werk. Het meest uitgebreide bijschrift maakt gewag van de missie van Carpini als pauselijk legaat van Paus Innocentius IV. In opvallende parallellie daarmee vertelt het bijschrift bij Vinlandia Insula over een reis van bisschop Henricus, eveneens pauselijk legaat genoemd, naar Vínland, Groenland en verder. Deze reis zou de bisschop gemaakt hebben in het laatste jaar van het pontificaat van Paus Paschalis II (1117 of 1118). Hoewel over het oosten van de wereld op deze kaart evenveel te zeggen zou zijn als over het westen (de Magnum mare Tartarorum en de eilanden daarin roepen ook heel wat vragen op) is de aandacht van vrijwel iedereen, onderzoeker en belangstellende, vooral op het noordwestelijk deel van de kaart gericht geweest. IJsland was al vroeger op zuidelijke kaarten te zien geweest, maar nog nooit zo exact. Groenland verschijnt hier voor de eerste maal als eiland op een kaart en vertoont een kustlijn die bijna modern genoemd kan worden. En in het westen prijkt het tot dan toe op kaarten onbekende Vinilanda insula met een kort bijschrift dat meldt dat het ontdekt werd ‘a Byarno en Leipho sociis’ (door de gezellen Bjarni en Leif). Naar dit eiland werd de kaart Vinland-kaart genoemd. | ||||||||
[pagina 71]
| ||||||||
En toen ze terugkwamen droeg de een een druiventros in de hand, en de ander een wilde korenaar. Vínland heeft vrijwel iedereen die de oude teksten over de reizen vanuit Groenland naar het westen kent, beziggehouden. Het lag, evenals twee andere landen ‘ergens’ op de oostkust van Noord-Amerika. Twee van deze landen heeft men met vrij grote zekerheid kunnen lokaliseren, maar waar Vínland zich bevond is nog steeds niet vastgesteld. De Saga van de Groenlanders vertelt hoe deze landen omstreeks 1000 bij toeval ontdekt werden door een jonge IJslander, Bjarni Herjólfsson. Deze ondernam de reis van IJsland naar Groenland (te) laat in het seizoen en werd ver in westelijke richting uit de koers geslagen. Hij zag een drietal onbekende landen op zijn zwerftocht, maar ging er niet aan land, omdat hij Groenland nog voor de winter wilde bereiken. De ontdekkingen van Bjarni werden zowel op Groenland als ook in Noorwegen bekend, ‘maar toen bleek dat hij niets over deze landen kon vertellen, vond men dat hij wel heel weinig nieuwsgierigheid aan de dag gelegd had en daar kreeg hij wel het een en ander over te horen’.Ga naar eindnoot3. Leif, de zoon van Eirik de Rode, kocht Bjarni's schip en besloot op verkenningstocht te gaan. Hij ontdekte achtereenvolgens drie landen, waarvan hij het meest noordelijke, een kaal en rotsachtig gebied, Helluland (Steenland) noemde, het volgende, dat rijk bebost was, Markland (Bosland) en het meest zuidelijk gelegen naar de aangetroffen wilde druiven Vínland (Wijnland). Dat Leif en Bjarni Vínland gezamenlijk ontdekt zouden hebben, zoals het bijschrift op de kaart aangeeft, wordt in de teksten nergens vermeld. Na Leif ondernam nog een aantal andere leden van Eiriks familie met wisselend succes de reis naar Vínland. Alleen de IJslander Thorfinn Karlsefni (die de weduwe van Eiriks zoon Thorstein getrouwd had) deed een poging om in het nieuwe land te gaan wonen. Deze poging moest echter na enkele jaren worden opgegeven wegens moeilijkheden met de oorspronkelijke bewoners van het land. Over de reis van Karlsefni naar Vínland wordt uitgebreid bericht in de Saga van Eirik de Rode en in de Saga van de Groenlanders. De IJslandse saga's zijn niet de oudste bronnen die over Vínland berichten. Het oudste bericht vinden we in de Gesta Hammaburgensis Ecclesiae Pontificum (Geschiedenis van de bisschoppen van de kerk van Hamburg) van Adam van Bremen (tussen 1073 en 1080 tot stand gekomen). Deze meldt in Boek IV,39 dat hij van de Deense koning gehoord had dat er in de westelijke oceaan nog een eiland, Winland, gevonden was, waar ‘wilde wijnstokken groeien, die uitstekende wijn opleveren’, ook zou daar ‘koren rijkelijk groeien zonder dat men hoefde te zaaien’. Adam noemt Winland een eiland, de saga's laten zich er niet over uit of het door Leif cum suis gevonden land een eiland is of een deel van het vasteland. Dit mysterieuze land van melk en honing - want als zodanig wordt het in de saga's beschreven, totdat blijkt dat ook in dit paradijs een slang huist - heeft de verbeelding geprikkeld sinds men de Noordse bronnen kent. Men heeft ernaar gezocht en het op verschillende plaatsen in Noord-Amerika menen | ||||||||
[pagina 72]
| ||||||||
2. Kaart van de noordelijke wereld volgens de beschrijving van Adam van Bremen. (Kaart: Axel Anton Bjørnbo. Uit: Vera Henriksen, Mot en Verdens ytterste Grense. Oslo, 1988, p. 302).
te vinden. Bewijzen kon men echter nooit leveren, omdat vrijwel ieder spoor van vroege Noordse aanwezigheid op dit continent tot nu toe loos of een vervalsing gebleken is. Pas in de zestiger jaren van deze eeuw zou de opgraving (1961-1968) van de door Helge Ingstad ontdekte overblijfselen van Noordse huizen uit de late vikingtijd in L'Anse aux Meadows (Newfoundland) het eerste erkende bewijs van vroege Noordse aanwezigheid in Noord-Amerika leveren. Nieuwe opgravingen daar, van 1973-1976 door Bengt Schönbäck en Birgitta Linderoth Wallace, brachten de laatste tot de conclusie dat L'Anse aux Meadows niet Vínland is, maar een plaats in Vínland (‘ikke Vinland, men et sted i Vinland’).Ga naar eindnoot4. Ook is zij ervan overtuigd dat de gevonden huizen geïdentificeerd kunnen worden als de huizen die Leif Eriksson bouwde.Ga naar eindnoot5. Somehow a map cannot lie; an account can. De ontdekking van een oude kaart waarop het eiland Vínland stond afgebeeld, toevalligerwijs in dezelfde periode als Ingstad en zijn team een archeologisch bewijs voor het bestaan van Vínland probeerden te leveren, leek het cartografisch antwoord op een gebed! Het was ook een antwoord dat bijzonder veel vragen opriep, vragen waarop Skelton, Marston en Painter in hun boek een antwoord probeerden te vinden. De grootste raadselen vormden de aanwezigheid van Vínland en de modern aandoende kustlijn van Groenland. Hoe kon een Zuideuropese cartograaf op de hoogte zijn van het bestaan van een Vínland dat alleen in Scandinavische teksten genoemd werd? Moet hier kennis van Adams Gesta verondersteld wor- | ||||||||
[pagina 73]
| ||||||||
den? Vertoonde dit Vínland in omtrek niet erg grote overeenkomsten met mysterieuze eilanden op andere kaarten, zowel oudere als jongere? En hoe kon men in de vijftiende eeuw weten dat Groenland een eiland was en vooral, hoe kon men de kustlijn zo nauwkeurig beschrijven? Hield dit niet in dat men het eiland rondgevaren moest zijn? Deze en andere vragen hadden vanaf het eerste begin twijfels aan de echtheid van de kaart opgeroepen, maar de drie auteurs van The Vinland Map hebben geprobeerd vrijwel iedere vraag van dit type zo goed mogelijk te beantwoorden. Het resultaat van hun onderzoek is een indrukwekkend boek. Skelton was van mening dat er in Noorwegen, waartoe Groenland lang behoord had, voldoende cartografische kennis aanwezig was om de kustlijn van Groenland nauwkeurig in kaart te kunnen brengen. In het begin van de vijftiende eeuw deden schepen uit Noorwegen Groenland nog aan. Groenland was het land van waaruit men tot in de dertiende eeuw reizen in noordelijke en westelijke richting maakte, onder andere naar Markland om er hout te halen. In de tijd dat de kaart ontstaan zou zijn, vond het Concilie van Bazel (1431-1449) plaats. Hier vonden regelmatige en langdurige ontmoetingen van geestelijken en geleerden uit Noord en Zuid plaats en daarom zou het niet uitgesloten zijn dat cartografen uit het zuiden hier nadere kennis over de Noordelijke landen zouden hebben opgedaan. Skelton is in zijn bijdrage ook ingegaan op de mogelijkheid dat de kaart aanzienlijk jonger zou zijn dan vijftiende-eeuws, wat een aantal eigenaardigheden zou verklaren. Ook de mogelijkheid dat de kaart een vervalsing zou kunnen blijken, werd verscheidene malen door hem aangestipt. In feite is hij veel voorzichtiger dan zijn beide collega's. Toch was ook zijn uiteindelijke conclusie dat het document authentiek was. Het onderzoek van de drie had zich voornamelijk op tekstueel, historisch en cartografisch gebied bewogen, en zich in veel mindere mate bezig gehouden met de technische aspecten van de zaak. De samenstelling van de inkt van de kaart was bijvoorbeeld niet nader onderzocht. Een en ander gaf ongelovigen en twijfelaars een uitstekende mogelijkheid om de onderzoekers aan te vallen en daarvan werd ruim gebruik gemaakt. In de eerste jaren na de publikatie van de kaart volgde een stroom van publikaties, waarin men zich vooral bezighield met de datering en de echtheid van de kaart. Yale University werd aangevallen op de lange geheimhouding van de kaart, Skelton cum suis werden aangevallen op de eenzijdigheid van hun onderzoek. Waarom hadden zij geen andere experts aangetrokken, technische experts vooral op het gebied van perkament en papier, inkt, watermerken, of voor wat betreft de bijschriften bij het westelijk gedeelte van de kaart, waarom geen experts op het gebied van middeleeuwse Scandinavische teksten? Een symposium in 1966 moest antwoorden op vele vragen geven, maar men slaagde er niet in tot eensluidende uitspraken te komen. Vervolgens onderwierpen Scandinavisten de Scandinavische namen en de bijschriften aan een onderzoek. Ze wezen onder meer op de merkwaardige contaminatie tussen IJsland en Ierland in de naam Isolanda Ibernica en gingen in op de vreemde weergave van de namen Bjarni en Leif in de bijschriften. Vooral de reis | ||||||||
[pagina 74]
| ||||||||
van bisschop Henricus (geïdentificeerd als bisschop Eiríkr Gnúpsson) werd door hen vanuit de IJslandse bronnen bekeken. Geprobeerd werd oplossingen te geven voor de discrepanties tussen deze bronnen en de gegevens op de kaart. Hierna volgden technische onderzoekingen. Een beperkt onderzoek in het research laboratorium van het British Museum in 1967 wees uit dat de inkt van de kaart in samenstelling duidelijk afwijkt van de inkt die men doorgaans in middeleeuwse manuscripten aantreft. Een uitgebreid microscopisch onderzoek door de firma McCrone Associates uit Chicago op verzoek van Yale University toonde vervolgens aan dat de inkt van de kaart het element titanium-dioxyde bevat, dat voor 1920 niet in inkt werd aangetroffen. De conclusie was dat de kaart niet voor 1920 gemaakt kon zijn. De resultaten van dit onderzoek werden in januari 1974 bekend gemaakt, één week voor een symposium dat de Royal Geographic Society over de kaart georganiseerd had, en de kaart werd van nu af als een vervalsing beschouwd. In de tachtiger jaren echter heeft men de kaart opnieuw laten onderzoeken met behulp van een nieuwe techniek, die in de zeventiger jaren nog niet ontwikkeld was. In 1985 werden de drie betrokken documenten naar het Crocker Nuclair Laboratorium van de Universiteit van Californië gezonden, waar een team onder leiding van T.H. Cahill door middel van microchemische analyse, de PIXE (Proton Induced X-ray Emission) Milliprobe techniek, vaststelde dat het element titanium-dioxyde in zo geringe mate in de inkt kan worden aangetoond, dat men daaruit niet de conclusie kan trekken dat de kaart een vervalsing is. De resultaten van dit onderzoek werden in 1987 in Analytical Chemistry gepubliceerd.Ga naar eindnoot7. De McCrones verdedigden hun resultaten in hetzelfde tijdschrift.Ga naar eindnoot8. In 1990 onderwierp de mineraloog Kenneth M. Towe de resultaten van zowel de McCrone Associates als die van Cahill cum suis aan een kritische mineralogische analyse, waarbij hij diep ingaat op de eigenschappen van de inkt. Zijn conclusie is, dat ‘with all of the chemical, microscopical, historical, and cartographic data now available, it is increasingly difficult to argue that the Vinland Map could still be an authentic 15th century document’.Ga naar eindnoot9. Therefore, if anyone proposes to claim that the Vinland Map is a forgery and a deception, I say let him now prove his claim to us all - logically, paleographically, linguistically, cartographically, and by comparison of the materials from the associated manuscripts before us. If he cannot do this, I shall defend the genuineness of the Vinland Map while I have breath, and I shall not believe that what he may say has substance. Op het symposium van 1966 was ook de man aanwezig die de kaart in 1957 kocht, Laurence Witten, een antiquaar uit New Haven, uitgenodigd om de mist die rond de herkomst van de kaart hing, enigszins op te klaren. Daarin slaagde hij slechts ten dele, omdat hij weigerde de naam van de oorspronkelijke eigenaar van de kaart te onthullen. De geschiedenis van de kaart sinds de aankoop vertoont een aantal toevalligheden die het begrijpelijk maken dat men moeite had Witten te geloven. | ||||||||
[pagina 75]
| ||||||||
Deze betoonde zich hierover zeer bitter. Hij had het manuscript van de kaart en de Historia naar zijn zeggen in 1957 uit een particuliere verzameling verworven door bemiddeling van een Italiaanse, in Barcelona woonachtige antiquaar, Enzo Ferrajoli de Rý. Het manuscript zou tenminste twee generaties in deze verzameling aanwezig geweest zijn. Ferrajoli had het al aan verschillende boekverkopers getoond, onder andere aan J.I. Davis van de firma Davis and Orioli in Londen. Deze had het manuscript door leden van de staf van het British Museum laten bekijken, die aan de authenticiteit ervan twijfelden. Witten echter was van de echtheid van het manuscript overtuigd en kocht het voor 3500 dollar. Bestudering van zijn aankoop bracht hem tot de overtuiging dat er een gedeelte moest ontbreken. Hij toonde het manuscript aan Thomas E. Marston en aan de curator van de kaartenverzameling van Yale University, Alexander O. Vietor. Tot verkoop kwam het niet. Het vervolg van de geschiedenis is fantastisch: in april 1958 kocht Marston van Davis en Orioli een fragment van het Speculum Historiale van Vincentius van Beauvais en toonde dit aan Witten. Deze merkte onmiddellijk de grote overeenkomst tussen dit manuscript en het manuscript in zijn bezit op. Daarom leende hij het manuscript van Marston om een en ander nader te bestuderen. Zijn onderzoek wees uit dat de twee manuscripten oorspronkelijk bij elkaar gehoord hadden en wel in de volgorde: Vinland-kaart, Speculum, Historia Tartarorum. Marston schonk hierop zijn Speculum-manuscript aan de vrouw van Witten, waardoor beide manuscripten nu in het bezit van het echtpaar Witten waren. Volgens Witten waren ze afkomstig uit dezelfde bibliotheek en had niemand er ooit tevoren enig verband tussen gezien. In 1959 werden de manuscripten aan een niet nader genoemde particulier verkocht - naar verluidt voor 100.000 pond - en deze schonk ze later aan Yale University. Vanaf dat moment deden Marston, Painter en Skelton op verzoek van de universiteit in het diepste geheim hun onderzoek en dit resulteerde in de publikatie van 1965. Voor een exacte reconstructie van de geschiedenis van de kaart en daarmee meer licht op de vraag ‘echt of niet echt’ is het noodzakelijk te weten waar deze vandaan gekomen is, maar de oorspronkelijke eigenaar wenste onbekend te blijven, omdat hij volgens Witten ‘did not wish to pay tax and did not wish to have export problems’.Ga naar eindnoot11. In 1989 heeft Witten echter bekend gemaakt dat de kaart afkomstig is uit de collectie van een particulier verzamelaar in Barcelona, Don Luis Fortuný.Ga naar eindnoot12. Deze is afgezien van Witten de enige van de betrokkenen, die nog in leven is. If further research is to be devoted to this document and its provenance, perhaps it should be addressed toward an attempt to identify the forger(s), the source(s) of the inks, and the motives for its forgery. Skelton had in zijn boek met instemming gebruik gemaakt van de publikaties van de franciscaan Luka Jelič. Deze heeft tussen 1890 en 1920 een aantal artikelen geschreven over een door hem aangenomen Noordse missionering in Noord-Amerika. Hij baseerde zich onder meer op saga's, annalen en Vaticaan- | ||||||||
[pagina 76]
| ||||||||
se bronnen over Groenland en was ervan overtuigd dat zich in Vínland een Noordse ‘kolonie’ bevonden had. De Vínland-reis van bisschop Eiríkr Gnúpsson in 1122 (het jaartal van de kaart, niet van de IJslandse annalen) zou een visitatiereis geweest zijn. Jelič is sinds de kaart als een vervalsing wordt beschouwd, steeds vaker genoemd als de mogelijke vervalser. Hij zou zijn theorieën, die door vrijwel niemand werden geloofd, door middel van de kaart hebben willen onderbouwen. Mevrouw Wallis laat hem het voordeel van de twijfel: misschien heeft een onbekende vervalser het werk van Jelič gebruikt; misschien ook is de kaart een jeu d'esprit van Jelič geweest.Ga naar eindnoot14. De Vinland-kaart is nu ongeveer 35 jaar onderwerp van onderzoek en steen des aanstoots geweest. Ze heeft aanleiding gegeven tot een aantal studies die een veelheid aan nieuwe, geldige, gegevens hebben opgeleverd. Men heeft de kaart vele malen tentoongesteld, laatstelijk in 1990 op de tentoonstelling Fake? The art of deception, in het British Museum, dat vanaf het eerste begin zo nauw bij het onderzoek betrokken is geweest. De kaart werd er geëxposeerd als voorbeeld van een controversiële zaak. Een hierdoor geïntrigeerde, maar na bezichtiging licht gedeprimeerde bezoekster schreef in een verslagje: ‘It was one of those things you look at and wonder what all the fuss is about. It is an uninspriring map in very faded ink on a piece of white vellum bound into a book...’.Ga naar eindnoot15. Anderen echter blijft de zaak fascineren! | ||||||||
literatuur
| ||||||||
[pagina 77]
| ||||||||
|
|