| |
| |
| |
wim zaal
brieven van ernest michel (2)
Na de oorlog werd Ernest Michel, toen hoog in de veertig, getroffen door een publikatieverbod. Behalve enkele korte tijdschriftbijdragen kwam inderdaad nooit meer een publikatie tot stand. Maar al is zijn letterkundig oeuvre voor ons on-af gebleven, zijn ontwikkeling en schrijfwerk gingen toch door, zij het onder moeilijke omstandigheden. Begin januari 1948 schreef hij een vriend:
Ik koester wat ware strijdbaarheid voor het christendom betreft niet de minste illusies omtrent jou. Ik sla alleen met belangstelling het spel gade dat je met jezelf en de mensen speelt () jij, die voor je eigen broer nog verbergt dat je naar mij toegaat en die tegenover J.H. je als het ware verontschuldigen wilt, dat je mij bezoekt, zo bang ben je, dat anderen je geliëerd zouden weten met die gevaarlijke (of dwaze, en in ieder geval verachte) ex-politieke delinquent.
Er loopt een zich steeds preciezer trekkende demarcatielijn dwars door ons volk, een demarcatielijn, die voor wat de catholieken betreft, door priesters en bisschoppen zorgvuldig onderhouden wordt, wijl ze instinctief weten dat aan déze zijde de strijders leven, die hun koekebakkers-christendom verachten; wijl ze instinctief weten dat hier aan deze zijde de onverzoenlijken leven, onverzoenlijk tegenover de rotzoo, en die zich door en met niets laten paaien of afschepen.
En aan die ‘uitbanning’ die zij tegenover ons blijven uitoefenen, daar help jij aan mee, door je houding en omdat je tenslotte (evengoed) bij hèn hoort, bij de rotzoo, en niet bij ons. Je hebt alleen meer intelligentie dan de anderen,
| |
| |
maar... tant pis! () Je hebt je nooit wezenlijk voor mij geïnteresseerd. Je hebt je alleen maar, steeds, enkel en alleen voor jezelf geïnteresseerd, en in mij slechts in zoverre je in mij een ‘toehoorder’ vond bij wie je je geestelijke overvloed kon spuien. Mijn wezen en mijn leven interesseren je verder totaal niets. Trouwens geen enkele medemens interesseert je op zichzelf, noch wat er met een medemens geschiedt. Dat Wijdeveld, Bruning en ik en nog zoveel anderen niet meer mogen publiceren (en wat dat zeggen wil voor die mensen en wat het betekent voor het gehele ruggegraatloze katholicisme in Nederland), dat interesseert je niets. ()
En juist omdat ik de verpestende adem van die ‘gelijkhebbers’ en humanistische ‘barmhartigen’, van die lijken van bisschoppen en hun morele handlangers, fysiek zelfs nauwelijks verdragen kan, laat staan geestelijk, wil ik voor de hygiëne van mijn onmiddellijke omgeving alle schijnvriendschappen en schijn-relaties met mensen die aan de overzijde der demarcatielijn staan opruimen, omdat in laatste instantie al hun zeggen en doen, van welke kwaliteit op zichzelf ook, toch in een leugen blijft steken: de grote hypocrisie van deze tijd. Ook gij zijt een hyprocriet en zó een hypocriet.
Hoe grievend en noodlottig Michel zijn uitsluiting door het Biedermeier-achtige katholicisme van de naoorlogse jaren voelde, benadrukte hij nog scherper in een brief aan de abt van de Benedictijner-abdij Slangenburg:
Er is m.i. geen enkele reden om bijzonder verontrustende gevolgtrekkingen of erge slechte dingen uit mijn eenvoudig, maar onvermijdelijk zwijgen te puren. Ik zou waarlijk niet weten wat er nog te praten valt eigenlijk. Wij die, reeds meer dan vijf jaar na de bevrijding, door de katholieke geestelijke en wereldlijke overheden nog steeds behandeld worden als out-laws, out-casts en paria's, welke wezenlijke waarde kunnen wij eigenlijk nog toekennen aan al die mooie
| |
| |
vrome praatjes van onze priesters? Heeft Z.H. de Paus bij de aanvang van het H. Jaar niet zeer nadrukkelijk verklaard, dat nu eindelijk het ‘politiek verleden’ vergeten moest zijn? Och, en er is nog zoveel van dat kerklijk jargon gezegd en gepubliceerd (d.w.z. gevoegd bij de andere frasen), terwijl men intussen duizenden en duizenden van de edelste gezinnen hier rustig uitkomstloos kapot laat gaan, materieel laat wegrotten, zonder dat men er een vinger voor uitsteekt.
‘Oostpriesterhulp’ en haast duivels-schijnheilige bedevaarten ‘voor de gemartelde gevangenen achter het ijzeren gordijn’ (dienen) om des te opvallender te negeren dat men hier in zijn onmiddellijke omgeving tienduizenden het bestaan onmogelijk maakt, waaronder de edelste katholieke geesten en geestelijke zoekers. Wat kunnen toch de woorden van dit priester- en christendom heden en hier ons zeggen, mijn dierbare, zolang ze niet eens daadwerkelijk het Evangelie willen ophouden tegenover deze schande, deze dagelijkse mensenmarteling en zielenmoord? () Na vijf jaar bevrijding walgen wij tenslotte van deze schijnheilige bende met hun aalgladde en gezeefde ‘mooie woorden’. Ach, al die ‘vromen’, die ‘in gehoorzaamheid aan hun overheden’ het leven van tienduizenden gezinnen gewetensvol blijven vernielen en braaf Mis lezen en Communies uitreiken zonder ooit één woord over deze schande te kikken en alleen maar onze haters aanmoedigen, hun geestelijke en materiële moord van onze gezinnen en onze levens voort te zetten. Wat wilt Ge nog dat wij praten zullen? (10 aug. 1950)
Aan Ernst Voorhoeve:
Overigens, je weet: het énige waar ik nog op leef is: hier weg te komen, weg van hier, WEG VAN HIER. In Holland heb ik niets meer te doen en niets meer te zoeken. Dat heb ik nu de laatste jaren grondig onderzocht en proefondervindelijk gepeild. Daar behoef ik verder geen doekjes om te winden. Laat me, na alles wat ik gezien en ervaren heb, niet langer
| |
| |
mezelf verneuken met verwachtingen die geen enkele wezenlijke grond blijken te hebben in dit land - die eenvoudig niet waar zijn. (23 januari 1952).
Maar ook om zijn gezondheid moest Michel weg van hier, naar Zwitserland. Zijn vrienden organiseerden een hulpactie, die succes had.
Met bijna griezelige gevoelens zag ik mezelf in de film van jullie keurige circulaire over die poète maudit, die men daar voortdurend op en neer gereden ziet worden naar en weer uit het ziekenhuis met al zijn gaten, infiltraten, trombosen en longabrikozen (ook flessen melk en room in verschillende grootten ziet men met gekookte hammen en gerookte palingen op de achtergrond dansen in zonnige plassen spiegelei). En op het einde van deze bijna happy-end film nog een mooie close-up in de huisbibliotheek van de Herzberg, waar de geteisterde dichter met een gelukkige reconvalescente glimlach om de lippen beverig met een boek, waarvan hij de wit-genummerde rug laat zien, naar zijn weldoeners zwaait en groet - en dan nog éven ziet men de collectebus met de brede gleuf, waarrond in mooie groene schitterletters ‘Fonds Ernest Michel’, terwijl de muziek, gecomponeerd op het gedicht ‘Nieuw Land’ langzaam wegsterft... (Het publiek dat nu de regenjassen al opneemt om naar buiten te gaan, snuift verdacht veel in keurige zakdoekjes - wat de bus waarschijnlijk ten goede komt, willlen wij hopen). ()
Zo'n circulaire gelezen hebbend, zeg ik: ja, daar zit ik nu op mijn 52ste jaar in deze wondere knel (wie zou dat twintig jaar geleden ooit gedacht hebben?) zonder andere prestaties dan ziek-zijn en in allerlei geestelijke moeilijkheden, geen enkel doel bereikt hebbend dan een tenslotte totaal mislukt leven en huwelijk, plus wat schamele gedichten uit voornamelijk voorbije perioden (en ook aan mijzelf voorbij).
En dan verder alleen diep in, nog on-uitsprekelijk diep, une
| |
| |
vérité qui rend heureux, een licht dat ik aan zóveel duizenden verstomd-voorbijgaanden, vertwijfelden, kapotten, radelozen heb te geven uit eigen verstilde ellenden, hier en nu en eeuwig. - (4 juli 1952)
Tijdens zijn twee jaar durende verblijf in Zwitserland boog Michels ontwikkeling zich opnieuw van het katholicisme af. Hij schreef de dichteres Reninca:
Je schrijft, dat je in die kerk wil standhouden, ook al zouden ze je als onverteerbaar voedsel uitspuwen en als het verachtelijkste ter wereld beschouwen. Ja, zo dacht ik vroeger ook. Ik moge hier even, zonder enige bijbedoeling, opmerken dat die gedachte aardig dronken kan maken. Nochtans zou ik zo iets van grote waarde en adel achten, als men geloven kon en mocht, dat men die kerk of die gemeenschap (want het gaat toch om de mens, niet?) daarmee wezenlijk iets géven kon. Maar ik ben tot de overtuiging van het volstrekte tegendeel gekomen.
Ga de werken en uitwerkingen van grote katholieke heiligen eens na. Een Johannes a Cruce b.v., een Catharina van Siena, een Franciscus van Assisi hebben met heel hun geestelijke adel, hun heilige begeesteringen, hun voortreffelijke capaciteiten en werken, aan de kerk niets kunnen géven. De kerk heeft er niets uit geleerd en er niets mee gedaan, dan integendeel hun werken en idees alleen maar besnoeid en op dood spoor geleid. () De ‘essentie’ der werken van alle grote heiligen is dynamiet voor de kerk zelf, dat daarom onmiddellijk met veel wijwater moet onschadelijk gemaakt worden vóór het ontbrandt. (25 april 1953)
Wat Michel nu, en zeer intens, bezig hield was het Hindoeïsme.
Als wij de geschiedenis der Indische religies nagaan, bepaaldelijk het Hindoeïsme, dan zien wij hoe zij steeds meer hun religie van bij-geloofselementen gezuiverd hebben,
| |
| |
tot ze in de moderne Vedanta tot zuivere exacte, door realisatie beproefde en gecontroleerde kennis kwamen, waarin ze de hoogste religieuze waarheden vonden, die ieder Innerlijk van alle tijden, landen en werelddelen direkt aanspreken. Wanneer we werkelijk enige religieuze ootmoed hebben (we niet zo verwaand en zelfingenomen zijn als onze kerken) dan kunnen wij ontzaglijk veel van het Oosten leren. Daar liggen sinds eeuwen en eeuwen schatten voor ons opgehoopt. Ja, het Oosten bezit zelfs zulke grote en hoge religieuze waarheden, even eenvoudig als ze diep zijn, zoals de Godheid even eenvoudig is als ze diep is, - dat we in de loutere kennismaking daarmee vaak de allerdiepste stem van ons eigen wezen vernemen. (19 mei 1953)
Nog nimmer heb ik zoiets koel-schoons waargenomen als b.v. dat merkwaardige moderne commentaar van Shri Aurobindo op de Bhagavad-Gita. En ook de scheppende wijze waarop hij daarin die Gita zelf opnieuw vertaalt doet mij zien dat men zich in Europa de Indische mystiek toch over het algemeen veel te ‘passief’ denkt. Ze is in diepste grond geheel iets anders. Ze is een verblindend alzijdige Levensbeaming (van het hoogste Leven) in Gods alzijdige eenheid en enigheid, bereikbaar doorheen ons eigen zenith.
O, oneindig schoon verlangen! Hoe zal ik nog eens ooit in India komen? En toch zàl ik er komen, al weet ik momenteel nog hoegenaamd niet hoe. Tout le monde zal me misschien niet-goed-wijs verklaren. N'importe. Het Innerlijk is vaak niet ‘goed’ maar ‘béter’ wijs! (12 juli 1953)
Het zijn juist de Oosterse religies die mij de essentie van het christendom veel dieper doen begrijpen. Ik ervaar meer en meer dat we het Oosten eigenlijk onontbeerlijk nodig hebben als het ontbrekende in onze religieuze opvoeding. (25 nov. 1953)
In die periode las Michel een essay van Henri de Lubac, waarin die stelde dat het katholicisme de gestalte is ‘die de
| |
| |
mens moet aannemen om eindelijk zichzelf te zijn’. Hij reageerde daar fel op, hij vond de uitspraak arrogant en ‘dat overigens überhaupt een godsdienst die gestalte zou zijn, is m.i. absurd. Ik geloof dat Jezus Christus die “gestalte” is (of kan zijn), die ver boven en buiten al die accenten van onze godsdiensten uitgaat.’ In de zomer van 1954, na zijn terugkeer in Nederland, kwam hij daar nog eens op terug.
Met evenveel overtuiging had ik er echter aan toe kunnen voegen, dat ook Boeddha of zelfs een bijna geheel legendarische Krishna evengoed wezenlijk die gestalte zijn. () Dat ik Jezus ervaar als de gestalte enz., geeft mij niet het recht om Boeddha, die een ander volk als de gestalte enz., ervaart, minder te achten. Aan de vruchten alleen, aan de realisatie alleen, ken ik de boom, ken ik de ene boom, ken ik dezelfde boom. Die universaliteit, ja meer: die kosmische visie, komt voort uit dit inzicht: het gaat uiteindelijk niet om Boeddha, om Krishna, om Jezus (evenmin als het Boeddha om Boeddha ging of als het Jezus om Jezus ging en gaat), het gaat enkel en alleen om de realisering in ons van het Goddelijke, van Brahman, het Zelf, de Vader enz. Of dit in ons via Boeddha of via Jezus tot stand komt, of via een heel andere weg, is van uiterst ondergeschikt belang.
Zo ervaar ik dit alles eigenlijk. ‘Mijn’ geboorte, mijn milieu, mijn familie, mijn godsdienst, mijn land, mijn werelddeel, kortom mijn subjectieve ‘voorliefde’, is geen maatstaf, zegt mij niets, bewijst mij niets dan juist enkel alleen weer mijn ‘voorliefde’. Wil ik uit deze cirkel uitkomen, dan moet ik allereerst dit alles kwijt worden. Wanneer ik niet ledig kon worden van Jezus, God enz, kon ik zelfs - o paradox - Jezus, God enz. nimmer waarlijk vinden. (23 juni 1954)
Jammer genoeg is er maar heel weinig te vinden over de schilderkunst, die Ernest Michel in de laren vijftig beoefende,
| |
| |
en wel evenwichtiger en op hoger niveau dan hij vroeger ooit had gedicht:
Met mij is het zo: ik ben een vurig minnaar van Zen en alles wat Zen aanbelangt. Het staat voor mij volkomen in een heden, vooral ook wijl ik zoveel van hun kunst-idee en kunstenaars geleerd heb en nog leer. En toch ben ik tegelijk geheel onafhankelijk van hen en van wie of wat ook.
Laatst las ik een zeer interessant artikeltje van de grote beeldhouwer Henry Moore, waarin hij eigenlijk juist die hele oosterse kunst verwerpt, maar van hem uit op zeer verstaanbare gronden. En ik bewonder altijd weer zijn enorm verantwoorde kunst.
Zelf wil ik mij tegenwoordig vooral in grote kleur-elementen uitdrukken en licht en donker in verbindende kleurgrijzen en onwillekeurig kosmisch van ongevormde vormen. Maar ik kom tot zo weinig met mijn pijnen en zwakte, (najaar 1959)
De eenvoud van bijvoorbeeld de opmerking over Moore zou in Michels vroege jaren onmogelijk zijn geweest. Hij had een grote ‘evolutie naar het innerlijk’ doorgemaakt, die hij in een brief aan een oude kunstvriend nog eens schetste:
Onze diepe vriendschap was gebaseerd op een grote geestelijke verwantschap, niettegenstaande de verschillen van karakter en temperament, gebaseerd ook op een zelfde revolutionaire instelling. Onze opvattingen over kunst in speciale zin liepen vaak uiteen, ofschoon destijds jouw opvatting in zich juister was. () Maar in mijn vroegere uitingen was ik altijd meer revolutionair dan kunstenaar, ofschoon ze soms (maar lang niet altijd) wonderwel samengingen. Dan ontstond er ook iets fulminant moois (al zeg ik het zelf) doch helaas weinig universeels door mijn katholieke instelling, die alles verengde tot een klein eenzijdig wereldje en een zeer beperkte kring van verstaanders. () Die twee jaar Zwitserland - heerlijke tijd -
| |
| |
vond ik het ruime milieu, de grote stilte en rust om vrij over alles na te denken. Tot dan toe was er reeds veel in mij beslecht, maar zat ik nog vol vertwijfelingen en twijfels en was ik toch eigenlijk nog in volle worsteling met mijn opvoeding en mijn verleden. In Zwitserland echter viel dat één voor één van mij af, ik werd vrij en bevrijd in de ware volle zin. () Maar in dit enthousiasme over mijn bevrijding was ik nog tezeer met mijzelf ingenomen en over het paard getild. Gelukkig wachtten mij nog vele ontnuchteringen bij mijn terugkeer in Holland. In een lange moeizame discipline van zelfoverwinningen moest ik de zeer onpersoonlijke kern bezegelen, gans in confrontatie met een milieu en omgeving van niet-verstaan, van allerlei mensen die zo gans en absoluut menen dat zij en zij alleen ‘de’ waarheid hebben en waartoe ik zelf eens met zoveel naïeve overgave behoord had in heel de eenzijdigheid van dit hoogmoedig geloof. Gelukkig echter had ik Zen, het blije en blij-makende Zen, waarin ik reeds jaren mijn innigste geestesgaven ervoer, en dat mij zo gelukkig inspireerde naar het penseel te grijpen, waar het woord in de woord-verwarring mij hier niet meer baten zou. En ofschoon ik nog alle technieken één voor één geheel autodidactisch moest leren, wist ik dat ik het voornaamste bezat: mijn absoluut kunstenaarschap en mijn visioen. (november 1959)
Toch ging de ontwikkeling van de zestigjarige, ernstig zieke Michel nog één stap verder.
De figuur van Jezus temidden der andere wereldleraren, neemt toch wel een bijzondere plaats in. Daar ben ik veel over gaan puzzelen. Ook over mijn speciaal verzet tegen het katholicisme, ik vond het toch te speciaal en eenzijdig, en een teken dat ik er toch nog niet helemaal mee klaar was. En een kracht die boven mij uitging, zei mij voortdurend: geef dat verzet op.
Tot ik op een dag besloot dit verzet inderdaad eenvoudig op te geven, alles onder te brengen in Zen en Zen in een
| |
| |
universeel katholicisme. Daarom liet ik de Abt van Slangenburg komen en met hem heb ik alles heel vrij kunnen bespreken. Hij heeft mij de sacramenten toegediend, ook het Oliesel. Het was een groot feest die middag en de zon scheen. En ik vond volle vrede, die eeuwig blijft. (aan J. Ghekiere, 23 dec. 1959)
Ernest Michel overleed op 6 april 1960.
|
|