| |
| |
| |
boudewijn van houten
groeten uit saint-tropez (II)
Beste Simon,
Hoe de reputatie van dit oord ook mag zijn, mijn amoureuze leven blijft hier arm. Ik heb een onzekerheid gekregen die ik in Amsterdam niet kende. Wanneer ik op het punt sta met een vriendin te breken, vraag ik me nu soms angstig af of ik wel in staat zal zijn haar te vervangen. En wanneer ik wat minder zelfdiscipline had, zou ik net zo worden als de karakterloze Koos, die zijn oude vriendin pas verstoot nadat hij een nieuwe heeft gevonden.
Merkwaardig is dat ik hier in eerste instantie méér succes heb dan in Amsterdam. Want zoals in Nederland iedere banale man een voorkeur heeft voor de vrouw met zwart haar en donkere ogen, zo heeft in Frankrijk iedere banale vrouw een zwak voor de blonde man met blauwe ogen. En ik - met mijn Arische uiterlijk - vaar er natuurlijk wel bij. In Grimaud kwam een meisje met wie ik nooit gesproken had, me uitnodigen voor haar verjaardagsfeest. En op een terras in Saint-Tropez maakte een vrouw zich uit een groepje vrienden los, kwam ongevraagd aan mijn tafeltje zitten en fluisterde op samenzweerderstoon: ‘Doe net alsof ik je ken.’ Ik ben niet gewend dat mij de vrouwen zo in de schoot vallen. Jij? En in beide gevallen kwam men me tegemoet in mijn wensen. Het meisje stond namelijk al op mijn verlanglijst, en de vrouw in het café wilde ik juist een briefje gaan toestoppen. Je zult niet begrijpen waarom ik me nog beklaag over het leven hier. Maar het ellendige is dat al die gemakkelijke kennismakingen tot niets leiden. Met het meisje heb ik tot nu toe alleen maar gebabbeld over de kwaliteit van de verschillende
| |
| |
stranden, en met de vrouw ben ik weliswaar naar bed geweest, maar ze bleek ook al weer een beeldhouwster te zijn. Ik word steeds verrast door al die mensen die - zoals deze beeld-houwster - op hun veertigste plotseling aan de kunst gaan doen, terwijl ze er zich vroeger nooit mee bezig hebben gehouden. Hun artistieke bedrijvigheid komt niet voort uit een innerlijke behoefte, maar uit het inzicht dat het in Parijs en in Saint-Tropez lang niet slecht staat een kunstenaar te zijn. De beeldhouwster die ik op het terras ontmoette, was vroeger tandarts. Maar ze is inmiddels getrouwd, en haar rijke echtgenoot geeft haar de gelegenheid lessen te nemen bij een blonde beeldhouwer met blauwe ogen. Haar werk zal zeker geëxposeerd worden, want in Parijs zijn verscheidene ‘galeries’ gespecialiseerd in het - tegen forse betaling - tonen van de produkten van deze mondaine kunstenaars. En de critici hoeven niet eens betaald te worden om die produkten mooi te vinden - een verkeerd oordeel hebben zij al van nature.
Ik sprak in mijn vorige brief over Cathérine, met wie ik hier in januari omging. Ik zat toen in een hotel in Saint-Tropez en zocht een huis in de omgeving. Het was nog koud aan de Rivièra, maar tussen twaalf en twee uur 's middags kon je - in de zon en buiten de wind - je jas en je trui uitdoen. Ik ging op die tijd meestal naar de pier waar ik een plaatsje zocht tussen de vissers die zich daar, in beschutting van de muur, behaaglijk lieten stoven. Er kwam iedere dag ook een meisje met lang, springerig, blond haar, een lief kindergezichtje en een aantrekkelijk lichaam. We leerden elkaar kennen en bleven 48 uur ononderbroken samen. Cathérine had juist een baantje aangenomen - als secretaresse van de directeur van hotel Byblos.
Dat is het grootste hotel hier, met kamers die per nacht een maandsalaris kosten. Byblos zou pas in februari opengaan, maar het administratieve personeel werkte vanaf januari. Om straks in de zomer in Saint-Tropez te kunnen zijn, nam Cathérine de paar saaie wintermaanden op de koop toe. Als ik haar aan de
| |
| |
pier zag, was dat tijdens haar middagpauze.
We bleven 48 uur samen, zoals ik al zei. Daarna moest ik naar Nederland terug. Ik ging met tegenzin. Ik was erg vertederd door Cathérine. Ik schreef haar op mijn terugreis een paar keer per dag. Ze kreeg acht brieven van me, die verzonden waren uit acht verschillende steden langs mijn route. Natuurlijk zou die correspondentie geleidelijk minder intens worden, maar voor Cathérine en mij was het een zekerheid dat we elkaar terug moesten zien. Ik zou in maart weer in Saint-Tropez zijn - en dan zou ik blijven, definitief. Achter het stuur van mijn auto mijmerde ik gelukzalig over Cathérines stem, over haar gebaartjes, haar kleren, haar manier van lopen. Cathérine heeft een vrolijke, warme stem. Als ze lacht, werpt ze haar hoofd achterover, buigt het weer naar voren en drukt haar voorhoofd tegen het mijne. Soms maakt ze een rukbeweging om de lokken voor haar ogen kwijt te raken, en dan wervelt het blonde haar om haar heen. Ze draagt fluwelen spijkerbroeken en korte truitjes die - wanneer ze zich bukt - een streepje van haar blote middel laten zien. Cathérine loopt niet naar me toe, maar ze holt - alsof iedere seconde die ze te laat komt, een verloren seconde zou zijn. Ik heb twee maanden lang aan al die dingen gedacht, die in mijn ogen zo typisch de eigenschappen van Cathérine waren.
Eind maart kwam ik in Saint-Tropez terug. Overal meende ik Cathérine te herkennen. Hier zag ik haar hollen, daar wervelde haar lange haar, ginds hoorde ik haar stem. Maar het bleken andere meisjes te zijn. Saint-Tropez begon nu vol te lopen. De winter was voorbij. Er waren nu honderden meisjes. En ze leken allemaal op Cathérine.
De gelijkvormigheid van de mensen in Frankrijk is verrassend. Huxleys ‘Brave New World’ lijkt hier al werkelijkheid te zijn geworden. Grote bevolkingsgroepen hebben precies hetzelfde banale ideaal voor ogen. In Saint-Tropez waar Frankrijks zwakheden in geconcentreerde vorm te vinden zijn, kun je de
| |
| |
mensen al niet meer van elkaar onderscheiden. Noch door hun uiterlijk, noch door hun gedrag. Er wordt uiteraard niet veel gelezen in dit mondaine oord. (Als men mij een boek te leen vraagt waarvan de bladzijden toevallig nog niet zijn opengesneden, en men het enige tijd later teruggeeft met het onveranderlijke commentaar ‘Het was verrukkelijk!’, constateer ik dat de bladzijden nog steeds niet zijn opengesneden.) Maar als je het geluk hebt hier wel eens iemand met een boek te zien, dan is het altijd hetzelfde boek. Deze zomer: de memoires van Papillon. Er wordt hier deze zomer niets anders gelezen. Het moet een boekhandelaar in Saint-Tropez niet moeilijk vallen z'n inkopen te doen. Een boekwinkel hier biedt je altijd het volgende: naast de kassa een grote stapel van HET boek, en de rest van de winkel is gevuld met reisgidsen, kinderboeken en tijdschriften. Wanneer ik een ander boek dan HET boek nodig heb, moet ik naar de verafgelegen universiteitsstad Aix-en-Provence gaan.
Frankrijk dat de grootste individualisten heeft opgeleverd, is desalniettemin bevolkt met schapen.
Toen ik Cathérine teruggevonden had - ze woonde nu met ontelbare vrienden in een luidruchtig huis - bleek ze niet meer de Cathérine van januari te zijn. Ze had - het was zo ver - de kolder in haar kop. Hotel Byblos werd nu bezocht door de puissant rijke mensen waarvoor het bedoeld was, en Cathérine verlangde naar een deelname aan al die luxe. Ze kon geen tijd meer aan mij verliezen. Ze kwam nog wel eens aanlopen in Grimaud, maar in de middagpauze - als ze niets beters te doen had. De avonden en de nachten dienden voor belangrijkere ondernemingen. Cathérine had in januari de lof gezongen van het eenvoudige boerenleven en van trektochten in de bergen. Ze had me foto's getoond waarop je haar zag met een rugzak op een Pyrenee. ‘Dat is het leven’ had ze verklaard. Daarom zei ze nu verontschuldigend: ‘Ik weet niet wat er met me aan de hand is.’ Ik geloof dat ik het wel wist. ledere vrouw valt voor
| |
| |
‘glamour’. Ik schaam me er dan ook niet voor als ik vrouwen verover door middel van de indruk die mijn auto maakt: ze verdienen het.
In juni heb ik met Marijke van hieruit een korte reis gemaakt naar Florence. Ik heb daar op straat genoten. De vrouwen zijn er zo volmaakt anders dan hier: ze zijn vrouwelijk. Marijke heeft veel gemopper van me moeten aanhoren toen we weer de grens waren overgegaan en in Nice de Franse manwijven terugvonden. Simone de Beauvoir zal wel van mening zijn dat de vrouwen in Italië vanwege daar heersende ‘middeleeuwse’ toestanden een weinig benijdenswaardig bestaan leiden, maar dit neemt niet weg dat die vrouwen op mij noch een onderworpen noch een ongelukkige indruk maakten. Ze hebben meer ‘tenue’ dan de Franse vrouwen en ze missen het chagrijnige gezicht van dezen. Ik houd niet op me af te vragen wat allemaal schuld is aan de merkwaardige ontwikkeling in het gedrag van de vrouwen. Zou er ook niet een gedeeltelijke verklaring voor te vinden zijn in het feit dat homoseksuele mannen de moderegels voorschrijven en dat op het ogenblik de homoseksuelen überhaupt veel stem hebben in zaken van smaak en stijl? De grote couturiers doen al hun best om van de vrouw een leuk jongetje te maken. En de moraalpredikers die de vrouw tot emancipatie aansporen, zijn vaak helemaal niet van haar gediend als bed- en levenspartner. Wat heeft hun oordeel dus voor waarde? De vrouwen luisteren naar verkeerde raadgevers. Maar ik vrees dat mijn theorie niet meer dan een halve waarheid is. Want er schieten me allerlei namen te binnen van homoseksuele schrijvers die verstandige dingen over de vrouwen gezegd hebben. Toch laat ik mijn theorie niet vallen. Want je zult niet kunnen ontkennen dat Saint-Tropez een aanmerkelijke invloed heeft op de Franse levensstijl - en Saint-Tropez wordt geregeerd door flikkers en lesbiennes. Ja, het lijkt wel of hier iedereen de verkeerde hormonen heeft. Als ergens aardstralen zijn, dan moet het wel hier zijn: de bevolking is in z'n geheel geïnverteerd.
| |
| |
Om misverstanden te voorkomen (jij hebt van die ‘progressieve’ ideeën) wil ik je er nog eens op wijzen dat ik geen principiële afkeer van homoseksuelen heb. Iedereen moet doen waar hij zin in heeft. Als dat toevallig is: met iemand van hetzelfde geslacht naar bed gaan - dan moet hij dat doen. Ik word razend wanneer homoseksuelen worden afgeschilderd als een soort misdadigers. In de, zich als uiterst progressief voordoende, film ‘Z’ wordt toch maar de antipathie tegen de kwade rechtse man gestimuleerd door zijn homoseksualiteit te suggereren. Ik vind dat een smerig middeltje om het (altijd conservatieve) publiek te besturen.
Maar ik geloof dat ik je er nog makkelijker van kan overtuigen dat ik niet vooringenomen ben tegen homoseksuelen: je weet hoe ik Somerset Maugham respecteer - en deze man was homoseksueel. Hij schijnt tegen een neef gezegd te hebben: ‘Mijn grootste vergissing was deze: ik probeerde me te laten geloven dat ik voor driekwart normaal was en slechts voor een kwart verkeerd - terwijl het in werkelijkheid precies andersom was.’ Ik werd nogal getroffen door deze verklaring (want we hopen altijd dat onze lievelingsschrijvers alles - maar dan ook álles - met ons gemeen hebben). Maar mijn waardering voor Maugham is er heus niet door geminderd. Dat zou toch ook dwaas zijn?
Ik heb echter wel minachting voor de prostitutie-homoseksuelen in Saint-Tropez. Er zijn hier veel jongens en meisjes die ‘homoseksueel’ worden om op een jacht van de haven naar het strand te kunnen varen. Ik vind het minderwaardig je in zulke bochten te wringen om in mondain gezelschap te kunnen verkeren.
In Saint-Tropez is een algemene ambitie: beroemdheden leren kennen. Hoe meer, hoe liever. Als je met een beroemdheid toevallig op dezelfde party bent en hem heel in de verte aan zijn glas ziet nippen, is dat al meer dan genoeg. Want dan kun je voortaan zeggen dat je gemeenschappelijke vrienden met hem
| |
| |
hebt en dat je hem ‘heel goed kent’. Je hoeft ook niet bang te zijn dat iemand ooit zal nagaan hoe je betrekkingen met die beroemdheid nu wérkelijk zijn en de armzalige waarheid zal ontdekken, want iedereen heeft dergelijke vage contacten, verwacht dus ook niet meer van jou en is trouwens al lang blij de beroemdheid nu ook op zijn lijst te kunnen zetten (want omdat jij die beroemdheid kent, kent hij hem nu eigenlijk ook). Men legt hier collecties van dergelijke relaties aan. Men verzamelt hier kennissen zoals een ander postzegels verzamelt. Marijke zei heel juist: ‘Wat moet de bakker van Saint-Tropez dan een bevoorrechte positie innemen: hij kent de meeste beroemdheden van allemaal.’
Simon, ik heb deze brief een paar dagen laten liggen. De tijd ontbrak me om verder te schrijven. Het waren overigens prettige gebeurtenissen die me afleidden. Koos had me gevraagd een appartement voor hem te huren, want hij wil in september met zijn vriendin hier zijn vakantie komen doorbrengen. Op een makelaarskantoor in Cogolin - waar ze zich trouwens niet met huur en alleen maar met koop bezig bleken te houden - werd ik te woord gestaan door een vrouw die ik leuk vond. Ik heb haar later een brief gestuurd om haar uit te nodigen ergens met me te gaan eten. Ze heeft de invitatie geaccepteerd. En alles is gelopen zoals ik wilde.
Het lijkt me dat Jacqueline - zo heet ze - wat langer in mijn leven zal blijven dan haar voorgangsters hier. Ze is namelijk anders dan de andere vrouwen in deze streek. Ze is - ik beken het met enige tegenzin - een frappante uitzondering op de regels die ik je net allemaal heb opgesomd. Ja, ik zit nu een beetje in mijn maag met deze brief. Al dat generaliseren, wat ik deed, slaat nergens op.
Cogolin is een lelijk dorp zonder ‘glamour’, en op het makelaarskantoor waar Jacqueline werkt, worden geen dure bungalows verhandeld maar doodordinaire arbeidershuizen.
| |
| |
Het is heerlijk voor me om met iemand te praten die eens niét ‘een boutiekje drijft’ of ‘een eethuisje heeft’. Jacqueline loopt niet in het minst warm voor de mondaine mogelijkheden in deze streek en ze staat met beide benen in een heel nuchter leven. Ze heeft een flat in St. Raphaël en rijdt iedere dag op en neer. Ze heeft deze baan pas sinds april. Ze zoekt nu een huis in de buurt van Cogolin.
O, ik ben zo blij met haar. Ze heeft geen enkele behoefte om uit te gaan. En we brengen dan ook de avonden hier in huis door. We eten ook meestal hier. Hoogstens gaan we naar een restaurant in Grimaud of in Cogolin. Maar we gaan nooit naar Saint-Tropez! Jacqueline zei me dat ze al een maand niet meer in Saint-Tropez geweest was. Ja, ze is uit het goede hout gesneden.
Simon, ik ga nu toch maar verder met mijn gemopper over de Rivièra. Maar als ik voortaan iets over de vrouwen hier in het algemeen zeg, moet je steeds mijn voorbehoud incalculeren: ‘behalve Jacqueline’. En als er een Jacqueline bestaat, zouden er dan misschien niet nog meer uitzonderingen zijn...?
Ik wil je nu vertellen over een merkwaardig verschijnsel: Port Grimaud. Als ik van mijn dorp, Grimaud, naar de zee afdaal, bereik ik deze bij Port Grimaud. Je zult die naam niet terugvinden op een kaart van drie jaar geleden, want toen bestond Port Grimaud nog niet. Toen waren er op die plek alleen nog maar drassige terreinen en kreken, en een camping, geloof ik. Nu is er echter een havenstadje verrezen voor drieduizend inwoners. Een paar zakenlieden hebben beseft dat Saint-Tropez een groot commercieel succes was en besloten een tweede Saint-Tropez te maken. Heel eenvoudig. De ‘Nachtwacht’ is een succes. Waarom zou je er ook geen tweede van maken? Dit klinkt misschien overdreven. Maar bedenk dat er immers ook namaak-antiek gemaakt wordt - compleet met houtwurmgaatjes (men schiet hagelkorrels in de meubels) en verroeste sloten
| |
| |
(men zet de meubels in de regen). ‘Copie d'ancien’ noemen ze die produkten. Port Grimaud is ook: copie d'ancien. Even onbeschaamd. Je rijdt er over een verzakt plaveisel langs oude scheve vissershuisjes met oude meubels achter de oude voordeuren. Ik ga niet al die ‘oude’ tussen aanhalingstekens zetten, want dan kan ik wel aan de gang blijven. Heel Port Grimaud hoort tussen aanhalingstekens te staan. Het is één brok onechtheid. Zoiets kan alleen maar geaccepteerd worden in een streek waar de onechtheid zo in trek is als hier.
Ik zou nooit in Port Grimaud willen wonen. Ik houd ervan door een stad of een dorpje te lopen en romantische details te vinden. Als ik echter in Port Grimaud zo'n romantisch detail zou vinden, zou ik onmiddellijk tegen mezelf moeten zeggen: stink er niet in, het is namaak. Juist het onopzettelijk pittoresque in de Franse dorpen is zo fijn: de rommelige tuintjes met verroeste tuinmeubelen, en de, overal op de stoepen neergezette, bakken met planten en stekjes - ik raak daar niet op uitgekeken. Maar een oud vissershuisje uit 1969, nee, dat maakt me misselijk.
Ik woon liever in de lelijkste, kaalste arbeiderswijk dan temidden van valse schoonheid.
Je begrijpt dat Port Grimaud een groot succes boekt. Men is nog niet klaar met bouwen, maar de voltooide huizen zijn al bewoond. Door het soort mensen dat je er verwachten kunt.
Er zijn veel Belgen in Port Grimaud. Ik denk dat ze een flinke prijs voor hun poppenhuisjes hebben moeten betalen, want de maatschappij die de verkoop in handen heeft, trekt alle snobistische registers uit. Ze bezit bijvoorbeeld een antieke (ditmaal geen nep, lijkt me) Rolls-Royce met het wapen van Port Grimaud op de portieren. Het is een zeer oud model dat niet veel meer rijdt en voornamelijk dient om decoratief op één van de pleintjes te staan. Dat draagt ook weer bij aan het scheppen van de sfeer van Saint-Tropez, waar immers de duurste auto's door de primitieve straatjes rijden.
Port Grimaud is een geraffineerde, maar onaangename opzet.
| |
| |
Ik zou in dat snobdorp mijn bróód nog niet willen kopen. Het is verrassend om te zien hoeveel mensen in het Saint-Tropez-patroon willen treden. Honderdduizenden willen niet meer en niet minder. Voor zakenmensen is het uiterst eenvoudig in die behoeften te voorzien. Steeds maar weer boetiekjes beginnen, eethuisjes inrichten, Port Grimauds bouwen. Er zal hier veel geld verdiend worden op een makkelijke manier.
De imitatiezucht van de mensen hier ontlokte indertijd deze opmerking aan Marijke: ‘Ik heb een commercieel plan,’ zei ze. ‘Ik ga naar Brigitte Bardot en vraag haar één keer op een ezel langs Sénéquier te rijden. Iedereen wil prompt een ezel hebben. Waar kunnen ze terecht? Bij mij! Want ik heb tevoren vijfhonderd ezels uit Spanje laten komen. Ik verkoop ze voor duizend frank. Ze gaan weg als warme broodjes. De helft van de winst voor Brigitte Bardot, de helft voor mij.’
Ik heb gisteravond met Jacqueline een film gezien waarin ik het Saint-Tropez-patroon helemaal terugvond. De titel: ‘La Piscine’. Hoofdrolspelers: Alain Delon en Romy Schneider. Samen vertoeven dezen in een villa bij Saint-Tropez. Ze eten en vrijen, en ze liggen veel in en bij het zwembad. Dan komt er een vriend logeren (Maurice Ronet). Hij maakt de vrouw een beetje het hof, en Alain Delon wordt jaloers. Als Maurice Ronet op een nacht dronken van een party thuiskomt, duwt Alain Delon hem in het zwembad, verhindert hem eruit te komen en laat hem zo verdrinken. Het zou een goed verhaal kunnen zijn als er genoeg over de personen verteld werd om hun daden duidelijk te maken. Iemand kan uit jaloezie een moord plegen. Daar twijfelt geen mens aan. Maar een film over dit gegeven wordt pas interessant als ons duidelijk gemaakt wordt waarom de personen wel moésten doen wat ze deden. Anders is het verhaal niet belangwekkender dan een ‘gemengd bericht’ uit de krant - en aanzienlijk vervelender, want zo'n gemengd bericht lees je in een minuut terwijl je naar zo'n film een uur en drie kwartier moet kijken. De intrigue van ‘La Piscine’ is echter
| |
| |
precies even mager als de beschrijving die ik ervan gaf. De psychologische aankleding ontbreekt geheel. En ik heb beseft dat het publiek ook niet meer wenst. Want ze komt niet voor een goed verhaal, maar voor de Saint-Tropez-sfeer. En die is er volop in de film. Het Provençaalse landschap, de luxueuze villa, de modieuze kleertjes, de dure auto, het woord ‘Saint-Tropez’ dat af en toe valt... ja, ik vind in die film nauwkeurig hetgene, dat al de mensen hier op de terrassen dagelijks zoeken. Niet meer en niet minder. ‘La Piscine’ is net zo'n handige opzet als Port Grimaud. Maar nu geef ik de makers van die film en dat dorp teveel eer. Want denk maar niet dat zij hun publiek doorzien. Ze horen er zelf bij. Ze vinden mooi wat ze maken, ze vinden het modern en ‘dement’ (dat is het Franse modewoord voor ‘geweldig’, maar - komische dubbelzinnigheid - z'n letterlijke betekenis is veel juister: ‘krankzinnig’). Reken maar dat de makers van ‘La Piscine’ en van Port Grimaud hun amusement in Saint-Tropez zoeken. Dat is hun wereld, en ze staan er niet boven.
Het is nu augustus en, behalve het typische Saint-Tropez-publiek, is nu ook het gewone volk hier voor z'n vakantie aangekomen. Het lijkt of nu alle Fransen aan de zuidkust gearriveerd zijn, met hun badpakken en hun snorkels. Duizender gezinnen drentelen door de straten van Saint-Tropez. De kinderen jengelen, de vrouwen commanderen (god, wat hebben de Franse vrouwen onaangename, bazige stemmen) en de mannen gapen.
Hier in Grimaud lopen ze nu ook rond. In badpak. Niet alleen op het strand en in het, tenminste nog aan zee gelegen, Saint-Tropez, maar zelfs in dit dorp in het binnenland tonen ze zich bloot. Ik heb nog nooit zoveel borsthaar, zoveel vretersbuiken, zoveel kreukelige vrouwedijen en zoveel spataderen gezien. Op de terrassen van de cafés hangt een weeë geur van zonnebrandcrême en transpiratie. Ach, ik hoef je de situatie
| |
| |
eigenlijk niet te beschrijven. Het is hier precies hetzelfde als in een Nederlandse badplaats. Ik zie geen verschil tussen Zandvoort en Zantropez. Maar vanwege de warmte is het hier nog iets erger: in Nederland wordt noodgedwongen minder naakt gelopen. In Nederland zijn er gelukkig gure regendagen en koele avonden. Hier loopt men alle dagen en alle nachten bloot. Ik kan geen vlees meer zien.
Om me het leven niet al te zuur te maken, blijf ik zoveel mogelijk in mijn tuin. Maar ja, ik wil ook wel eens zwemmen. Ik ga echter niet vaker naar het strand dan eens in de drie dagen, om geen volslagen mensenhater te worden. Waarom zou jij op een zomerse zondagmiddag niet naar Artis gaan? Om dezelfde reden mijd ik Saint-Tropez en zijn strandleven.
Toen ik me in deze streek vestigde, heb ik me niet genoeg gerealiseerd dat ik in Zandvoort ging wonen. De Rivièra is een badplaats. 's Winters: verveling. 's Zomers: smakeloze drukte.
Maar het volk dat hier ‘in, op, met vakantie’ is (zoals Bentinck dat ironisch noemt), is me aanzienlijk sympathieker dan het typische zoveel luxueuzere, Saint-Tropez-publiek. Ik kreeg hier een overtuigend bewijs van: walgend van de badplaats-sfeer die hier in augustus hangt, liep ik een camping binnen. Ik dacht: nu ga ik pas écht walgen. Ik wilde zwelgen in mijn afkeer. Maar heel merkwaardig: ik kreeg niet de gevoelens die ik verwachtte te krijgen. Vergeleken bij de ellendelingen in ‘L'Escale’ en hotel Byblos, vond ik die eenvoudige mensen bij hun olielampen wel aardig. Ik vond hen aanzienlijk ‘echter’. Een gelijksoortige ervaring had ik een week daarvoor in Grimaud. Ik zat mokkend - want dat is mijn gebruikelijke stemming tegenwoordig - op een terras. In een ooghoek zag ik een paar mensen uit een auto stappen, en ik lette verder niet meer op hen. Maar kort daarop hoorde ik een smartelijk gehuil en zag een klein jongetje - ik wist dat hij bij de mensen van de
| |
| |
auto hoorde - op z'n eentje voor het terras staan. Hij was z'n ouders kwijt. Dat gehuil deed me iets: het was het eerste ‘echte’ dat ik sinds lang gehoord had. Vóór ik besloten was het jongetje te gaan helpen, had een ander zich al over hem ontfermd. En zo was het goed, want het ligt me niet erg om me - zelfs in positieve zin - in andermans zaken te mengen. Ik heb echter nog lang over dat gehuil nagedacht, langer dan het jongetje gehuild heeft.
In mijn huis heeft een bekende Franse filmster gewoond. Ik heb het huis van haar gehuurd. Zij woont nu hiernaast, in een groter, nieuw huis. Je zou eens moeten zien hoe opgewonden mijn gasten raken als ik deze feiten vertel. Daarom vertel ik ze ook niet meer.
Tegenover mij woont een gepensioneerde Engelse diplomaat. Hij is de meest illustere inwoner van dit dorp. Er zijn nog wel belangrijkere mensen - ook Engelsen o.a. een Churchill - die hier huizen bezitten, maar zij komen hier slechts af en toe voor een kort verblijf. De diplomaat woont hier echter constant. Als ik nu tegen iemand zeg, dat ik in Grimaud woon, krijg ik steevast het antwoord: ‘Ah, dan ken je zeker mijnheer zo-en-zo...’ De diplomaat. Men suggereert zo vreselijk graag dat men op intieme voet staat met die man. Ik zeg altijd dat ik hem niet ken. Uiteraard. Want ik ken hem niet. Maar mijn gesprekspartners kennen hem evenmin.
Ik ben doodziek van die dikdoenerij en van die belangstelling voor uiterlijke zaken. In mei was ik bezig werk te maken van een meisje. Ze zat in mijn auto en streelde liefkozend het dashboard: ‘Ah hout...’ zuchtte ze verliefd. Ik deed nog een paar dagen mijn best haarte veroveren. Uiteindelijk streelde ze mijn trui: ‘Ah, cashmere...’ zuchtte zij verliefd. Als ze het allemaal spottend bedoeld had, zou ik het wel geestig vinden. Maar het meisje was volkomen ernstig.
Jezus, ik heb me in Jacqueline vergist, Simon. Weer is deze
| |
| |
brief een paar dagen blijven liggen vanwege afleidende omstandigheden. Maar ditmaal geen plezierige.
Jacqueline heeft een baan aangenomen in Port Grimaud, godbetert. Ze gaat daar huizen verkopen. Je weet wel: de oude nieuwe vissershuisjes. Men geeft haar zelf ook een huis in Port Grimaud. Ze vindt het allemaal prachtig, temeer omdat ze een boot ter beschikking krijgt en zich bij Chanel zal mogen kleden. Ze is verleid door het systeem. In-vergenoegd zei ze dat ze nu ‘met interessantere mensen te maken zou krijgen’.
Eergisteren viel ze hier binnen met een aantal mensen van de Franse televisie. Mannen met baardjes en vrouwen met korte emancipatie-kapsels. Uit hun gesprekken kon ik opmaken dat ze door Jacqueline al op de hoogte waren gebracht van het feit dat ze nu in het huis van de bekende filmster waren...
En gisteravond nam Jacqueline me mee naar een ‘vernissage’ in Saint-Tropez. Toevalligerwijs waren de schilderijen nog niet gearriveerd en de expositie toonde precies wat ik verwachtte: lucht.
Hartelijke groeten, Je Boudewijn
|
|