Maatstaf. Jaargang 13(1965-1966)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 185] [p. 185] [Nummer 3] Leo Vroman Je kan ten slotte nooit weten Ik geloof niet dat ik bang ben voor de dood: zwart gaasweer dat de blauwe lucht verbreekt, en waar een porceleinen hoofd uit steekt vervelende eeuwen klein en ondersteboven van moeheid, maagden vol zwart goed in rolwielwagens voortgevallen - ik zal wel zien of zelfs geloven wanneer zo'n kortste tijd van alle eeuwigheid beginnen moet; ook als ik in mijn eigen schemering Tineke al tot een schaterpuist verwring wie weet met wimpertanden voel ik misschien nog stukjes (hee daar!) handen, ruik ik misschien haar vingers juist voor het eerst zoals en waar ze zo om zijn. In ieder geval hoop ik te wachten tot het chemische geweld mijn brein onhoorbaar maakt, en zucht, verrassende fontein van vruchtbare gedachten moet dat zijn, terugplassrende in de fontein van vruchtbare gedachten moet dat zijn. Daarvan wordt mijn betekenis vluchtig zich wassende lucht. En wie helemaal verleden is, degene die mij is voorgegaan, verbeeld ik mij zo zacht verdwenen dat hij soms terugdwaalt in de nacht, weggedacht en teruggedacht, [pagina 186] [p. 186] delen van. zichzelf tegen komend als het ware in een buitenlandse regen onder een oude straatlantaren, door natte auto's langzaam ongezien, en door drie kinderen die misschien daar werkelijk een keer waren, maar al zo lang niet meer - Vroeger speelde ik wel eens ‘einde’ met voor het laatst de ogen sluiten. Slecht glimmen (van rommel?) (nog vlak buiten een onbedoelde stad?) en geen vrienden achter nauwelijks ruiten, zo eenzaam voelde dat. Als het maar niet koud moet lijken. Vorige Volgende