dat stijfstaat van de rancune. Die rancune wordt dan regelmatig geprojecteerd op mij: ik ben de rancuneuze. Zodra de grote haat, de Marathaat, hem naar de das grijpt, heeft hij mij naast zich, ongeveer als zijn verpleger.
Vlak voor míjn uitroepteken (de ‘hoon’ dus) wordt onthuld, dat Ter Braak mijn ‘parasitisme’, zoals dat was neergelegd in het gedicht De Parasiet, eerder doorhad dan ikzelf. Dat is niet juist. Ik schreef het gedicht eerder dan Ter Braak het las. In het gedicht had ik mijzelf zoveel mogelijk eigenschappen van het parasitisme toegekend, nu eens in concrete, dan weer in symbolische vorm. Soms ook twijfelde ik. Wás ik wel zo'n parasiet, vergeleken met anderen? Maar eenmaal met dit onderwerp begonnen, had ik niet de minste reden om mij persoonlijk erbuiten te houden. Had ik geparasiteerd, dan zou men het in het gedicht moeten kunnen lezen. Had ik mij aan de moedermelk bezondigd, men zou het weten. Heeft Ross de moed tot zoiets? Kennelijk niet. Anders had hij bij ‘zijn aap’ wel gezegd, dat hij het van Ter Braak had, iets dat ik bepaald zou hebben gedaan, tenzij ik aan Nietzsche de voorkeur had gegeven. Hij zet het nog cursief ook. Of is hij van mening, dat alles wat hij schrijft van Ter Braak is, zodat het er in speciale gevallen niet op aankomt?
De passage in De Duivelskunstenaar had ik inderdaad niet nageslagen, omdat ik geen enkel boek van tevoren had willen raadplegen. Zij is in dit verband van niet het minste belang. Wat - heel wat puntiger, dat spreekt vanzelf - in De Duivelskunstenaar staat, had enkele maanden of jaren tevoren het onderwerp van gesprek tussen ons beiden kunnen zijn, zonder op stel en sprong mijn rancune gaande te maken. Ik ging immers in beginsel accoord met alle consequenties van het parasitisme, voor zover ze redelijkerwijs bij mij waarneembaar waren. Ter Braak had dit ook bij zichzelf kunnen doen, iets waar hij in de tekst natuurlijk niet toe verplicht was; het zou zelfs vrij dwaas hebben geleken. Overigens, wanneer Ross zo eerlijk was geweest het stuk over De Parasiet volledig te citeren, of ontendentieus te parafraseren, zou er zeker iets Yan een zelfportret zijn opgedoemd (vgl. o.a. ‘hij zoekt langs geen enkelen weg