Lux. Jaargang 3
(1945)– [tijdschrift] Lux– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 121]
| |||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||
Onze cactussenGa naar voetnoot* door Frater van Tilburg.Een landschapsbeeld van de West-Indische Eilanden zonder cactussen, kunnen we ons moeilijk voorstellen. De eerste gegevens over deze merkwaardige plantengroep, die tot de Botanische wereld doordrongen, komen dan ook van deze streken. Later zijn er weinig Nederlanders geweest, die zich op wetenschappelijke wijze met deze plantengroep hebben bezig gehouden. Alleen Prof. W.F.R. Suringar, een der leiders van de ‘Nederlandse West Indische Expeditie’ 1884-'85 en zijn zoon J. Valckenier Suringar hebben aan de verschillende levensverdernomen en vooral hun aandacht gewijd aan de verschillende levensverrichtingen, hun verspreiding, hun vormenrijkdom en onderlinge verwantschap. Van zeer groot belang voor ons is de grote cactusmonographie van de beide Amerikanen Britton en Rose, die in 1913 en 1916 een bezoek aan Curaçao gebracht hebben en er hun gegevens verzameld. Ook Boldingh en Amelunxen hebben enig licht gebracht in de kennis van onze cactussoorten. Verder mogen we Dr. P. Wagenaar Hummelinck niet vergeten die in twee reizen naar deze streken in 1930 en 1936-'37 vele gegevens verzameld heeft Zijn uiterst nauwkeurige beschrijvingen hebben grote waarde voor de juiste nomenclatuur van de in deze streken voorkomende cactussoorten.
De cactussen hebben zich wat hun bouw en inrichting betreft geheel aangepast aan de klimatologische toestand, die op deze eilanden heerst; zodat zij grote perioden van droogte kunnen weerstaan. Zij behoren dan ook tot de Xerophyten. Bij deze planten is een zogenaamd waterweefsel aanwezig, dat dienst doet als waterreservoir en dat meestal in een dikke laag onder de opperhuid is gelegen. In dit weefsel vindt men grote cellen | |||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||
met weinig protoplasma en een zeer grote vacuole met waterig celvocht. Indien overvloed van water, in de grond aanwezig is, vullen deze vacuolen zich geheel met water, zodat ze in de droge tijd een gedeelte daarvan aan de overige cellen kunnen afstaan.
Vermindering van verdamping wordt verkregen door verkleining van het verdampingsoppervlak, doordat bladeren tot kleine schubben of ook wel tot doornen zijn gereduceerd, soms zijn zelfs gehele zijtakken (hypothetisch) tot doornvelden (areolen) teruggebracht; ook kunnen schubben en doornen ontbreken. In al deze gevallen heeft de stengel de functie van het blad overgenomen. Ook wordt nog de verdamping verminderd door de ligging en de bouw van de huidmondjes en door een dikke cuticula (opperhuidsvlies). Als typisch voorbeeld kunnen we nemen de bouw van een Melocactus, daar een bolcactus 600 maal minder vocht afgaf dan een evenzware slingerplant, de Pijpbloem. Volgens de morphologie is bij de Melocactus het lichaam de stam, waarvan de takken tot ribben vervormd zijn en de bladeren tot doornen. (Als bewijs voor het laatste kan dienen de bloemknop die in de oksel van een stekel ontspringt, bijv. bij een Opuntia ontspringt de bloem aan een gewoon areool.) Zij hebben een ronde vorm, een dik opperhuidsvlies en weinig diep gelegen huidmondjes. De kleine bloempjes worden door de luchthoudende haren van het cephalium tegen een te sterke verdamping beschermd. Verder zijn ze zeer economisch van bouw; want de stam bestaat voor het grootste gedeelte uit parenchymweefsel (cellen rijkelijk gevuld met zetmeelkorrels; geen tussencelruimten) met een ruime voorraad water. Dan worden er nog slijmcellen aangetroffen die dienen als extra reservoirs.
Acht cactussoorten van Curaçao waren reeds zeer waarschijnlijk voor Linnaeus' tijd in de botanische wereld bekend, alleen het geslacht Melocactus niet. Vijf soorten werden er in 1753 door hem geschreven als, Cactus mammillaris, C. tetragonus, C. repandus. C. lanuginosus en C. curassavicus; de Opuntia elatior kreeg in 1768, de Lemaireocereus griseus in 1812 en de Opuntia Wentiana in 1919 haar soortbeschrijving.
Volgens Britton en Rose kunnen we in de familie der Cactaceae de volgende groepen onderscheiden:
| |||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||
De peireskia-achtigen zijn hier niet inheems. Men vindt hier een ingevoerde vertegenwoordigster, Pereskia Guamacho Weber, met de volksnaam: ‘Camachu’, op plantage Canga, Sta. Marie.
Van de twee andere groepen vinden we verscheidene inheemse soorten. De opunia-achtige zijn sterk vertakte planten, waarvan de leden schijfvormig afgeplat zijn. Over deze leden liggen de areolen (doornvelden) verspreid; elke areool ligt in de oksel van een driehoekig blaadje, dat meestal spoedig vedort en afvalt. De areolen zijn voorzien van doornen, glochidiën (stijvige bostelige haren) en soms ook op sprinrag gelijkende haren. De bloem ontspringt aan een gewoon areool.
De inheemse Opuntia-achtigen zijn:
De Opuntia curassavica (L.) Mill. 1768 is een van de oudst bekende soorten. De volksnaam is: ‘Caca di pushi’ of ‘Caca di porco’ ook nog ‘Libra’ en op Bonaire: ‘Infrouw’. Vooral de twee eerste namen bewijzen hoe hoog ze in de waardering der eilandbewoners staat. Het is een neerliggend, kruipend plantje, sterk vertakt tot 20 leden tellend. Soms vormen de planten onontwarbare, dichte massa's van verscheidene m2 oppervlakte, b.v. op Bonaire. De leden laten gemakkelijk los en wortelen spoedig. Elk lid is eivormig tot langwerpig of omgekeerd ovaal, de dwarsdoorsnede langwerpig tot elliptisch, 3-8;5 cm lang, glad, groen. Elke areool draagt eerst 2-4, daarna 4-14, eerst geelachtige later grijs- of witachtige tot 3 cm lange, priemvormige doornen, gewoonlijk met bruine top. Bij jonge leden dragen de areolen ook nog vele glochidiën, en lange spinragfijne haren, in de oksel van een klein, spoedig verdord, driehoekig blaadje. De bloem is nooit door mij in het wild gevonden. Door een plant de goede teelaarde te kweken verkreeg ik vele bloemen. De kleur is geel, lengte 4,5-5 cm. dagbloeier. De bloembodem is trechtervormig. Meeldraden 250-300, tot bijna aan de aanhechting van de stijl de bloembodem bedekkend. Stempellobben 5-6. Stijl omgekeerd knotsvormig, 10-11 mm lang. Vruchtbeginsel omgekeerd kegelvormig 25-30 × 8-11 mm, met doornloze areolen, doch met vele glochidiën en enige witte haren. Een vrucht was niet tot ontwikkeling gekomen.
De plant is algemeen op Curaçao; op Bonaire, vooral in het heuvelachtig gedeelte. Op Aruba zijn nog slechts enkele vindplaatsen bekend, nl. Canashito, Spaans Lagoen, Baranca Alto, Isla, Boca Grandi, Quadirikiri. Verder nog op Tortuga. | |||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||
Opontia Wentiana Britton en Rose 1919 genoemd naar de Nederlandse plantkundige Prof. Dr. F.A.T.C. Went; in 1935 overleden. De volksnaam op Curaçao en Aruba is: ‘Infróuw’; op Bonaire: ‘Tuna’. Deze is wel de meest verspreide opuntia op deze eilanden en ieder die wel eens van de rechte weg afweek om een of ander bloempje te plukken, heeft het met deze Infróuw aan de stok gehad. Op plantage Wakawa vond ik, over een grote uitgestrektheid zo'n dichte massa van deze hoog opgeschoten planten, dat er geen doorkomen aan was.
De stengel is nu eens weinig, dan weer sterk vertakt. Men vindt planten van slechts ¾ m, andere tot 2,5 m hoog. Ze bestaat uit talrijke (tot bijna 100) schijven. De leden zijn eirond, langwerpig of cirkelrond, dik vlezig, 15-25 cm lang, niet behaard, bleekgroen. De jonge leden laten gemakkelijk los. De areolen over de schijven verspreid, staan 3-4 cm uit elkaar; ze hebben geen haren, maar vele glochidiën en kort grijsachtig dons, in de oksels van kleine, driehoekige blaadjes, die spoedig afvallen. Ze hebben eerst 2-3, lator 4-7 of meer doornen, recht, priemvormig, afstaand, soms iets getordeerd. De kleur is grijsachtig wit met een donkere top. Bloeitijd Maart-April, dagbloeier. De bloemen worden 4-7 cm. lang. De kleur is helder geel met soms in het midden der bloembladen een enigszins roodachtige overlangse streep; 19-20 bloembladen zijn langer dan 1 cm, vlak uitgespreid. Bloembodem trompetvormig. Meeldraden 250-300. Stempellobben 5-9, gelig. Stijl omgekeerd knotsvormig 11-20 mm lang. Vruchtbeginsel omgekeerd kegelvormig 15-24 mm met doornloze areolen in de oksels van driehoekige blaadjes. Elke areool heeft vele gele glochidiën en korte wolachtige haren. De vrucht is enigszins peervormig 2,5-4 × 1,5-2,5 cm, gewoonlijk rood: vruchtvlees donkerrood. Zaden grauw van kleur. Men vindt deze plant op Curaçao, Aruba, Bonaire, de Venezolaanse Eilanden, Venezuela en Colombia. Men meent nog steeds, dat de O. Wentiana van geen nut is, doch de eigenaar van Plantage Wakawa beweert het tegendeel. Hij vertelt, dat het een geliefkoosd voedsel is voor zijn koeien, niet alleen in de droge tijd, maar ook als er genoeg ander voeder is. Met een soort, klein model, vlammenwerper worden de doornen en glochidiën afgebrand en het vee volgt de arbeider op de voet, om de heerlijke schijven te verorberen.
Opuntia elatior Mill 1768. De volksnaam op Curaçao: ‘Tuna’, op Bonaire: ‘Sjangran’. Deze opuntia komt veel minder voor dan de vorige. Men vindt haar alleenstaand of in groepjes, vooral in de omgeving van Willibrord en Barber. Op de top van de Seroe Christoffel staan er vele. Ze is dadelijk te onderkennen van de O. Wentiana, doordat ze veel groter | |||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||
is, grotere schijven heeft met forse, donkerbruine stekels, en een zeegroene kleur.
De plant is sterk vertakt, rechtop, tot 5 m hoog, bestaande uit talrijke, tot enkele honderden schijven. De leden zijn ovaal of soms cirkelrond, 15-40 cm lang, onbehaard, glimmend, hard zeegroen en in tegenstelling met O. Wentiana niet gemakkelijk loslatend. De areolen zijn over de schijven verspreid, 3-5 cm uit elkaar, bezet met doornen, donker gekleurde glochidiën, en zeer kort bruinachtig dons, geen haren. Ze staan in de oksels van kleine kegelvormige 3-5 mm lange, meesal rood aangelopen blaadjes, die spoedig afvallen. Doornen, eerst 2-4, later 4-6 of meer, recht, priemvormig, afstaand, dikwijls iets getordeerd, 2-7 cm lang. Bloemen gezien het gehele jaar door, vooral als het geregend heeft, dagbloeier. De kleur is donkergeel met in het midden een brede zalmkleurige streep, buiten meer wijnrood. De bloem is 5-7 cm lang. Er zijn ongeveer 14 bloembladen langer dan 1 cm. Bloembodem trompetvormig. Meeldraden 200-300. Stempellobben 5-6-7-8, heel licht groen. Stijl omgekeerd knotsvormig, 20-25 mm lang, wit. Vruchtbeginsel omgekeerd kegelvormig 23-33 × 19-23 mm met 17-28 in de regel doornloze areolen. Soms vindt men doornen tot 1 cm lang. De areolen staan in de oksels van kleine kegelvormige schubben, die spoedig verwelken. Elke areool heeft vele gele of donkergekleurde glochidiën. Vrucht min of meer bolvormig 27-37 × 20-32 mm, meestal rood; vruchtvlees donkerrood. Zaden grijswit.
Haar verspreidingsgebied is Curaçao, Aruba, Bonaire, de Venezolaanse Eilanden, Venezuela, Colombia en Panama.
Nu volgt de derde groep n.l. de Cereeae. Deze hebben nooit glochidiën, 'nooit een schede om de doornen, behalve op de bloemdelen; ook nooit bladeren en de ligging is aan bepaalde plaatsen gebonden.
De inheemse soorten zijn:
| |||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||
De meest voorkomende zuilcactus is hier wel de Cereus repandus (L.) Mill. 1768. Zij is dadelijk te herkennen aan haar grijsachtige groene kleur, de vele insnoeringen in de takken, en haar langwerpige violette vruchten.
Haar verbreidingsgebied is zeer klein n.l. Curaçao, Aruba, Bonaire en Klein-Bonaire. Ergens anders komt ze niet voor. De volksnaam is: ‘Cadushi’ en ‘Tampanjan’. Op Curaçao en Aruba ook nog: ‘Brebe’.
De Cereus repandus is boomvormig, sterk vertakt, 6-12 m hoog. De stam heeft geen ribben of doornen en is 20-40 cm dik. Er ontwikkelt zich een dunne kurklaag, die afschilfert. De takken worden enkele meters lang, 6-10 cm dik, met vele duidelijke insnoeringen. Ze hebben 8-12 ribben, die 1-2 cm hoog zijn en enigszins gekarteld, grijsachtig groen; jonge delen soms een weinig roodachtig. Areolen op de ribben, 2-20 mm van elkaar, gedoornd en bezet met grijs- of bruinachtig fluwelig dons. De jonge areolen hebben bovendien nog vrij talrijke dunne, tot 2 cm lange, witte haren. Doornen 8-20, te verdelen in midden- randdoornen. Ze zijn recht, naaldvorimg, buigbaar, grijs of witachtig, met donkere top. Middendoornen 1-7, meestal opwaarts gericht 2-8,5 cm lang, randdoornen 7-13, gewoonlijk kleiner dan de middendoornen. De bloem is 6-11 cm lang, 20-30 bloembladen langer dan 1 cm, wit of groenachtig, soms roseachtig. Bloembodem trompetvormig, aan de top met verscheidene, dakpansgewijs over elkaar heengrijpende schutbladen, die naar de basis toe kleiner worden. Meeldraden 500-600. Stempellobben 8-10, geelachtig. Stijl cylindrisch met een paar kleine resten van schubben. Vrucht bijna cylindrisch 40-55 × 25-35 mm, kaal; rood, roodachtig groen of violetachtig. Zaden dof zwart.
Ondergetekende heeft sinds lang gemeend een andere vorm van Cereus repandus opgemerkt te hebben met groene vruchten, n.l. Cereus repandus var. Weberi. Slechts twee vindplaatsen zijn me bekend; in de omgeving van Scherpenheuvel en Plantage Wakawa.
Mochten de geinteresseerde lezers andere vindplaatsen van deze cactussoort kennen (vooral Aruba en Bonaire) dan kunnen zij ondergetekende een grote dienst bewijzen door hem die mede te delen. Ook over het voorkomen van Opuntia curassavica (L.) Mill. op Aruba en van de Mammillaria simplex Haw. op Aruba en Bonaire. (Adres: F.M. Arnoldo St. Thomascollege; Curaçao.)
Lemaireocereus griseus (Haw.) Britton en Rose 1909 komt niet zoveel voor als C. repandus, maar is toch zeer algemeen en overheerst soms het land- | |||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||
schapsbeeld. Ze is dadelijk van de C. repandus te onderkennen door haar forse stijve zeegroene takken, kortere stevige doornen, ronde met doornen bezette vruchten; de jonge delen zijn vurig rood aangelopen. De volksnaam is op Curaçao en Aruba: ‘Datu’, op Bonaire ‘Jatu’. Het hout wordt hoofdzakelijk gebruikt voor afrasteringen, die verkregen worden door jonge takken naast elkaar in de grond te plaatsen. De vrucht smaakt goed en wordt vooral door de Goajiro-Indianen (Venezuela, Colombia) gegeten, de stekels zijn gemakkelijk te verwijderen. Bij deze Cereus ziet men veel faciatie's. (platte verbreding van de stengel; geldt meestal als een ziekelijke afwijking) Zie foto. Verspreidingsgebied is Curaçao, Aruba, Bonaire, Klein-Bonaire, bijna alle Venezolaanse Eilanden, Venezuela en Noord-Colombia.
Lemaireocereus griseus is boomvormig, sterk vertakt, 6-16 m hoog. De oude stam heeft een doorsnede van 30-40 cm en vertoont geen ribben noch stekels; er heeft zich een zwakke kurklaag ontwikkeld, die afschilfert. De takken zijn opgaand, meerdere meters lang. Soms vertonen zich flauwe insoeringen. Ribben 5-10 cm breed, 15-25 mm hoog, donkergroen of donker zeegroen; jongste delen roodachtig aangelopen. Areolen 10-15 mm van elkaar, doornig; grijsachtig dons, geen haren. Doornen 7-13, recht, lichtgrijs, top zwart. Middendoornen 1-3; 2-5 cm lang. Randdoornen 7-11, gewoonlijk duidelijk kleiner dan de middendoornen. De bloem is 6-8 cm lang, met 20-30 bloembladen langer dan 1 cm. De kleur is rose- of witachtig of roomkleurig; nachtbloeister. Bloembodem trompetvormig, met aangegroeide, vlezige schutbladen, die naar de basis toe kleiner worden. Ze hebben een weinig dons in de oksel. Meeldraden 600-800. Stempellobben 9-10. Stijl cylindrisch 35-45 mm lang. Vruchtbeginsel ovoid 15-25 × 12-15 mm, met 30-50 areolen, viltig. Vrucht bijna bolvormig 2,5-5 cm in doorsnede; rood; bezet met doornige areolen; doornen tot 2 cm lang. Zaden vrij dof zwart.
Cephalocereus lanuginosus (L.) Britton en Rose 1909. Het verschil met de twee vorige zuilcactussen valt aanstonds op, als men de jonge toppen beschouwt. De exemplaren van deze soort zijn prachtig blauwgroen of licht zeegroen met geelachtige doornen en golvend witwollig haar. De jonge vrucht is blauwgroen, bolvormig afgeplat en de resten van de bloemdelen zijn nog aanwezig. Zie foto. De volksnaam op Curaçao is: ‘Cadushi di pushi’, ‘Brebe di pushi’, ‘Fonjo’, of ‘Funfun’. Het verspreidingsgebied is: Curaçao, Aruba, Bonaire, Venezolaanse Eilanden, Noord-Venezuela en Noord-Colombia. | |||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||
Cephalocereus lanuginosus nu eens wel, dan weer niet boomvormig vertakt, tot 8 m hoog, opstijgende takken tot meerdere meters lang, stamdoorsnede tot 25 cm. De takken hebben 8-13 ribben, die 1-2 cm hoog zijn, groen, grijsgroen of zeegroen. Areolen 10-15 mm van elkaar, met doornen en grijs of bruinachtig dons; jonge delen met witte wollige haren tot 2 cm lang. Doornen 10-20, naaldvormig, recht, dikwijls gedraaid, eerst lichtgeel, later bruin- of grijsachtig; met donker top. Middendoornen 1-5; 15-50 mm lang, randdoornen 9-15, uitgespreid, gewoonlijk merkelijk kleiner dan de middendoornen. De bloemen worden tot 6 cm lang, ongeveer 50 bloembladen langer dan 1 cm, roomkleurig of dikwijls iets groenachtig wit; nachtbloeister. Bloembodem klokvormig, ongeveer 3 cm lang, 20-22 mm breed aan de basis, 25-30 mm aan de top. Meeldraden 400-500, op het bovenste ⅔ deel van de bloembodem ingeplant. Stempellobben 10-15, geelachtig groen. Stijl cylinders, ongeveer 4 cm lang. Vruchtbeginsel, kort cylindrisch, 1×2 cm; bloembekleedselen niet afvallend. Vrucht afgeplat bolvormig, tot 35×50 mm, naakt; meestal roodachtig groen. Zaden glimmend zwart. Acanthocereus tetragonus (L.) Humlnk. nov. comb. Beklimmen we de Christoffelberg dan vinden we daar op ongeveer 300 m hoogte een cereussoort, die wat de vorm betreft, geheel afwijkt van de drievorige soorten, n.l. de Acanthocereus tetragonus (L.) Humlnk. comb. nov. Ook bijna aan de voet van de berg wordt deze soort op twee plaatsen aangetroffen. Dit zijn de enige vindplaatsen op Curaçao. Op Aruba komt ze een weinig algemener voor. Op Bonaire nooit van een vindplaats gehoord Verder is ze bekend van de Venezolaanse Eilanden, de Noordkust van Venezuela, Colombia en volgens Britton en Rose, de Oostkust van Midden Amerika tot Texas, Cuba en Guadeloupe. De volksnaam op Aruba is: ‘Cadushi di colebra’.
De stengel, die meestal driekantig en niet sterk vertakt is, groeit eerst rechtop, maar zoekt later steun door over rotsen en takken te gaan hangen, is tot 8 m lang en ongeveer 6m hoog. De stengelleden zijn tot 2 m lang, 4-6 cm dik, en tellen 2-5 ribben, meestal 3; ribben sterk afgeplat, groen, met zwakke naar boven gerichte uitbochtingen, die elk een areool dragen. Areolen 3-7 cm van elkaar, met doornen en fluwelig dons. Doornen eerst 4-6, later 6-10, priemvormig, recht, grijs, met zwarte top. Middendoornen 1, soms 3, schuin naar boven gericht, tot 4 cm lang; randdoornen 4-9, afstaand, tot 25 mm lang. De bloemen worden 14-19 cm lang, 60-65 bloembladen langer dan 2 cm, wit, de buitenste groenachtig wit, nachtbloeister. Bloembodem trompetvormig, vlezig, 10-13 cm diep, 1-11¾ cm breed aan de basis, 1-1¼ cm in het midden, 2½-3½ cm aan de top; aan de buitenkant met 9-15 areolen in de oksels van kleine, driehoekige schubben, areolen fluwelig, bruin- | |||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||
achtig, dikwijls met 1-3, tot 1,5 cm lange doornen. Meeldraden 700-900, ingeplant op bovenste helft van de bloembodem. Stempellobben 10-12. Stijl cylindrische 11-16,5 cm lang. Vruchtbeginsel eivormig, 1½-1¾ × 1¼-1½ cm, met 18-35 doornige areolen in de oksels van kleine, deltavormige schubben; areolen fluwelig, bruinachtig, elk met 1-4, tot 1,5 cm lange doornen, bloemdek niet afvallend, Vrucht eivormig ongeveer 8×5 cm; rood; elke areool met 3-6 tot 1¾ cm lange doornen; vruchtvlees rood. Zaden glimmend zwart.
Melocactus Link et Otto 1827. Deze cactus is hier zeer algemeen, vooral op de rotsen langs de kust, Eigenaardig is het, dat men de grootste en mooiste verzamelingen vindt op aigeschoven platte kalkrotsen, waarop men elke plantengroei voor onmogelijk zou houden. Zoals reeds eerder vermeld is, zijn het vooral Prof. Suringar en zijn zoon Valckenier Suringar die zich met de Melocactusstudie hebben bezig gehouden, en behalve de reeds 7 bekende, nog 76 nieuwe soorten van het Nederlandse deel van de Benedenwindse Eilanden hebben beschreven; n.l. 53 soorten van Aruba, 30 van Curaçao en 4 van Bonaire. Jammer dat Britton en Rose geen aandacht daaraan geschonken hebben, terwijl toch de laatste volgens dezelfde soortkenmerken 19 soorten onderscheidde. (Wie belang stelt in deze verschillende soorten kan ze vinden in ‘The Flora Of Curacao, Aruba And Bonaire’ by I Boldingh. bladz. 72 Uitgave 1914.) Tenslotte hebben zij de naam Melocactus in Cactus veranderd, wat geheel onnodig is en waardoor het geslacht een karakteristieke naam verliezen zou. De volksnaam op Bonaire is: ‘Bushi’, op Curaçao en Aruba: ‘Milon di seru’ en ‘Cabes di indjan.
De volgende beschrijving is van een oud exemplaar, in de buurt van Barber gevonden en zo groot als ik er maar zelden een gezien heb. Het eigenaardige is, dat aan de rand van de top, waar het cephalium moet zitten (er was geen cephalium meer te bekennen) zich vier jonge planten bevinden. Het komt mij voor dat ze ontstaan zijn uit een areool aan de top. (Dr. Hummelinck schreef me, dat het misschien kwam door beschadiging van het cephalium.) De oude plant, zonder cephalium, lijkt op een afgeknotte kegel, enigszins gebold, aan de top 16 cm breed, aan de basis ongeveer 28 cm. Ribben 14; 25 mm hoog, groen. Areolen duidelijk elliptisch tot 19 × 10 mm, ongeveer 15 mm van elkaar, 9 of 10 op elke rib. Elk areool telt tot 20 doornen, naaldvormig, gelig of licht bruinachtig, top donker. Randdoornen tot 16, afstaand, 15-35 mm, de basis duidelijk verdikt. Middendoornen 4, recht, tot 65 mm lang, enigszins afgeplat, basis zeer duidelijk tot 4 mm verdikt. De jonge plant, 6 cm hoog 11,5 cm breed, sterk afgeplat bolvormig. Rib- | |||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||
ben 13, 7-8 areolen op elke rib. Elke areool ellipisch 10-8 mm, roodbruine doornen, geringd, donkere top, 17 doornen; bezet met grijs fluwelig dons; jonge areolen ook nog dicht wit wollig behaard. Middendoornen 4, 25-40 cm lang, sommigen een weinig gebogen, afgeplat, basis verdikt; randdoornen kleiner en dunner 15-30 cm lang, basis verdikt. Het cephalium is 5 cm breed, 25 mm hoog, bestaat uit zeer dunne lange, wit wollige haren en enige roodachtige, zeer buigzame stekels met donkere top. Bloem, bijna 3 cm lang, ongeveer 22 bloemblaadjes langer dan 4 mm, gaat in de namiddag open. De bloembladen zijn zeer smal, lancetvormig, met spitse of stompe top, tot 6 maal zo lang als breed, tot 8 mm lang, violetachtig. Bloembodem ongeveer 17 mm lang, ongeveer 3 mm breed, cylindrisch, in het midden iets versmald, Meeldraden meer dan 70 (het juiste aantaal kon ik niet bepalen) op de bovenste helft van de bloembodem ingeplant. Helmknoppen ongeveer 1 mm lang. Stempellobben 4, 3 mm lang. Stijl cylindrisch, 19 mm lang, iets minder dan 1 mm dik. Vruchtbeginsel omgekeerd kegelvormig 15 × 6 mm, violetachtig. Zaden zwart, iets meer dan 1 mm lang. Mammillaria simplex Haw. 1812, heeft geen volksnaam en is zo goed als onbekend bij de bevolking. Laat een men exemplaar zien en vraagt men naar de naam, dan is zonder mankeren het antwoord: een jonge Melocactus. Toch ziet men bij nadere beschouwing direkt grote verschillen. Terwijl de Melocactus ribben heeft bezit de Mammillaria, kegelvormige knobbels of tepels; ook zijn de doornen geheel verschillend. De vindplaatsen zijn: Curaçao (de heuvels langs de zee vanaf het landhuis op Plantage Rif tot aan die gelegen zijn op Plantage Cas Abau.) Noord-Venezuela, Patos Eiland, Margarita. Van Aruba en Bonaire zijn geen vindplaatsen bekend. (Zie aantekening bladz 6.) Mammillaria simplex Haw. 1812, is neergedrukt bolvormig; 4-7×5-7,5 cm vormen soms groepjes en dan zijn de wortels vergroeid tot één dikke wortel. Knobbels of tepels 7-12 mm lang, kegelvorimg, groen, enigszins wollig in de oksels, dik wollig bij de delen die bloem geven. Areolen 3-8 mm van elkaar, bedekt met een bruinachtige dons, gedoornd. Doornen 13-21 mm, roodachtig bruin, dikwijls met donkere top. Middendoornen 3-5, gewoonlijk 7-8 mm lang, randdoornen 10-16 afstaand, 5-8 mm lang. Bloem 8-11 mm lang, roomkleurig. Bloembladen 20, top donkerbruin. Stijl cylindrisch, met 5 gele stempellobben. Meeldraden 40-50, op de onderste helft van de buis. Vruchtbeginsel cylindrisch, ongeveer even lang als breed, bloembekleedselen blijvend. Vrucht omgekeerd kegelvormig 10-20 × 6-8 mm; vruchtvlees wit. Zaden geelbruin. | |||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||
Opuntia curassavica, knoppen en bloem.
Opuntia Wentiana, knoppen en bloemen.
| |||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||
Opuntia Wentiana, vruchten.
Opuntia elatior., knop, bloem.
| |||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||
Cereus reprandus, plant.
Opuntia elatior, plant.
| |||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||
Cereus repandus, knop, bloem, vrucht.
Lemaireocereus griseus, plant.
| |||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||
Cephalocereus lanuginosus, jonge vrucht.
Lemaireocereus griseus, bloem, jonge vrucht
faciatie's van Lemaireocereus griseus.
| |||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||
Cephalocerus lanuginosus, bloem.
Cephalocerus lanuginosus, plant.
Melocactus van Bonaire.
| |||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||
Mammillaria simplex met bloem.
Mammillaria simplex en jonge Melocactus.
Acanthocereus tetragonus, plant.
| |||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||
Acanthocerus tetragonus, bloem.
Acanthocereus tetragonus, bloem.
| |||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||
Acanthocereus tetragonus, jonge vruchten.
Acanthocereus met vrucht.
|
|