| |
| |
| |
Liturgie of ritualisme?
door Dr. Joh. Hartog.
Toen de Schepper den mens naar Zijn beeld geschapen had, plaatste Hij hem in het Paradijs der geneugten. De mens eerde God als het beginsel van zijn aanzijn en hij aanbad Hem als den Koning van het heelal.
Aldus de Heilige Schrift omtrent de mensheid, toen deze nog beperkt was tot Adam en Eva in het Paradijs. De mens leefde in een plaats van geluk, vrede en natuurlijke schoonheid. In Zijn ondoorgrondelijke voorzienigheid stond God den Satan toe den mens te verleiden tot de eerste zonde, welke de Kerk de eeuwen door in haar ‘exultet’ zou bezingen als de ‘felix culpa’.
Terecht wordt het Paradijs gezien als de voorafbeelding van de Heilige Kerk. Niettemin is een afbeelding immer geringer dan de werkelijkheid. Het Paradijs was de plaats der natuurlijke schoonheid. De Kerk zou de plaats van de bovennatuurlijke schoonheid der ziel zijn. De mens zou het merkteken der zonde in zich dragen, doch de Sacramenten der Kerk zouden hem verheffen, opdat hij, wiens ziel reeds met het heilige verkeerde, eens gestorven, naar ‘het vernederd lichaam veranderd zou worden, opdat het gelijkvormig worde aan het heerlijk lichaam van den Zaligmaker’. (Philipp. 3:21) Zoals de Boom des levens in het middelpunt van het Paradijs geplant was, zo zou de Kruisboom het middelpunt der Kerk vormen en door de Kerk van gans de cosmos. ‘Zie het hout des kruises, waaraan het heil der wereld gehangen heeft.’
| |
Golgotha's Kruis het middelpunt der geschiedenis.
In de Scheppingskring laat het Kruis van Golgotha zijn schaduw terugvallen over het Oude Testament, hetwelk reeds van het het Kruisoffer gewaagt, evenals het Nieuwe Testament ervan najubelt. Adam, Abel, Noach, Melchisedek, Izaak, Joseph, Job, het Paaslam, de Koperen Slang, Mozes, Jozua, Gideon, Simson, David, Jona, zij allen zijn voorafbeeldingen van den Heiland, zoals Eva, Judith en Esther het zijn van Zijn Heilige Moeder. Naar het voorbeeld der Vaderen zie men in het Oude Testament de voorafbeelding van al wat werkelijkheid wordt in het Nieuwe. Deze wijze van verklaring van het Oude Testament wordt door de Heilige Schrift zelve als de juiste geleerd. (1 Cor. 10:6, 11)
In het Oude Testament was de hoogst mogelijke vorm van eredienst te leven in overeenstemming met de moraal. De Wet was de hoogste openbaring van God: het Woord was Schrift geworden. Deswegen was de studie der Heilige Schrift de hoogste vorm van godsvrucht zolang men wachtte op de vervulling der belofte, welke in het Paradijs gegeven was.
Is eenmaal deze vervulling een feit geworden, dan wordt de verhouding tussen moraal en ascesis geheel anders, zoals reeds in het vorige artikel (Lux Sept. 1943) is uiteengezet. In den geopenbaarden Christus streven de gelovigen naar algehele wilseenheid met God. De moraal wordt secondair in zo- | |
| |
verre, als zij een noodzakelijke voorwaarde blijft voor een liturgisch (‘verheerlijkt’) leven in het organisch geheel der Kerk.
In weerwil van een zeker gebrek aan eerbied ten aanzien van het Oude Testament zoals men die kan waarnemen in bepaalde modern-Protestantse kringen, heeft dit Oude Testament nog niets van zijn waarde verloren, ook al staat het ten opzichte van het Nieuwe op de tweede plaats. De verhouding van het Oude tot het Nieuwe Testament is als van moraal tot liturgie. De een kan niet zonder de ander. Het Nieuwe Testament is waardeloos, zo het Oude er niet aan voorafga en gewaarmerkt zij door eenzelfde van Godswege geïnspireerd karakter als het Nieuwe Testament.
Het scheppingsgebeuren omvat alles van den beginne af tot de eeuwigheid na het Laatste Oordeel. Het leven van Christus onzen Heer is er het middelpunt van en terecht wordt daarom in de thans in zwang zijnde tijdrekening verwezen naar den komenden Christus zo het vroegere tijden betreft en wordt verwezen naar het aantal jaren dat verlopen is na Christus' geboorte, zo het nadien is geweest. De Vleeswording is het belangrijkste gebeuren uit de geschiedenis. De Vleeswording heeft eens voor al de scheiding tussen het sacrale en profane opgeheven. In principe is de geschapen cosmos reeds verheerlijkt door de Vleeswording en is hij gereed ter verheerlijking (theosis). De Liturgie in het algemeen is het doorwerken van den Heiligen Geest in de geschapen cosmos dóór de Heilige Kerk om deze verheerlijking tot stand te brengen.
De Scheppingskring is de eenvoudigste van de drie Kringen, welke in het vorige artikel genoemd zijn. Hij heeft slechts weinig, dat correspondeert met het wezen en het doel der Liturgie in engere zin, daar hij zelf de Liturgie in haar grootste voltooiïng is. Diensvolgens kan met hetgeen hieromtrent gezegd is, worden volstaan. Enkele malen nochtans zal het noodzakelijk blijken naar de Scheppingskring in hetgeen hierna volgt te verwijzen.
| |
Het woord Liturgie.
Alvorens over te gaan tot een ontleding van de Jaar- en Dagkringen, zal in het kort moeten worden uiteengezet, wat onder Liturgie in engere zin dient te worden begrepen en na te gaan welke haar plaats is in het leven der Kerk, om zodoende te komen tot een bepaling van het begrip, dat Liturgie genoemd wordt.
Het woord Liturgie is een Grieks, samengesteld woord, waarmede oorspronkelijk een openbare dienstverrichting, een dienst van den burger ten gerieve van de Staat werd aangeduid. Het woord is samengesteld uit ‘leitos’ (van leoos-laos-volk), hetwelk openbaar betekent en ‘ergein’ hetgeen doen beduidt. Een ‘leitourgos’ is de man, die zulk een dienst verricht. Hij is dus de openbare dienaar (men lette op het woord dienaar). ‘Leitourgein’ duidt het verrichten van deze dienstplicht aan; ‘leitourgema’ is de verrichting zelve en ‘leitourgia’ is de dienstverrichting. Beter gesitueerde burgers van Athene moesten deze liturgie of dienstverrichting op eigen kosten verrichten. De dienst werd gedaan ten bate van de gemeenschap en wel door lieden, wien het welzijn dier gemeenschap ter harte ging. In latere tijden betekende het profane woord liturgie elke algemene dienst van openbare aard. In meer gewijde zin gebruikt de Septuagint het woord voor de openbare dienstverrichting der Levieten.
In het Oude Testament wordt het woord Liturgie voor verscheidene dingen gebezigd, ofschoon in biezondere mate voor de offerdienst des Tempels. In het Nieuwe Testament blijkt het woord nog geen speciale betekenis te hebben. St. Lucas 1:23 gebruikt het woord ‘bediening’ in de traditionele betekenis van de Joodse offerdienst; St. Paulus bezigt het woord ‘bediening’ in 2 Corinthen 9:12 als betrekking hebbende op de dienst der barmhartigheid, in Philippensen 2:17 op de dienst der offeranden en in hetzelfde hoofdstuk, vers 25 en 30 op de
| |
| |
broederdienst ten bate van Epafroditus. In Hebreën 1:7 worden de Engelen liturgen genoemd; in Hebreën 8:6 wordt het woord gebruikt in verband met Christus' offerande en in Hebreën 6:21 met de gewijde vaatwerken, het Oud-Testamentische gebruik (1 Kron. 9:28). St. Paulus gebruikt het werkwoord ‘leitourgein’ in verband met de broederdienst in Romeinen 15:27 en noemt in dezelfde Brief de ‘machten’ d.w.z. de overheden, liturgen (Rom. 13:6).
| |
Christus, de ene Liturg.
Op Christus zelf heeft het woord betrekking, wanneer het gebruikt wordt in de Brief aan de Hebreën, waar de betekenis van Christus' dienstverrichting beklemtoond wordt: ‘Hij (Christus) heeft zo veel uitnemender bediening gekregen.’ (Hebr. 8:6) De schrijver dezes Briefs doet dit, omdat hij juist tevoor, in vers 2, Christus den Liturg of de ‘Bedienaar des heiligdoms heeft genoemd, aldus onzen Heer Jezus Christus uitroepend als den enen Liturg, die in eigen kracht dient in het heiligdom door God zelf gemaakt.
Hoewel te dezen tijde de betekenis van het woord ‘liturgie’ nog niet vast omschreven is, wordt wel reeds duidelijk, dat het werken-om-niet, de onbaatzuchtige dienstverrichting in het begrip der Liturgie besloten ligt. In de titel, welke de Brief aan de Hebreën onzen Zaligmaker geeft, kan de oorsprong gevonden worden van de latere beperkte betekenis van Liturgie, zoals die door de traditie werd vastgelegd. Jezus Christus, zichzelf offerend, heeft deze dienstverrichting voltrokken in het heiligdom van de gehele cosmos naar plaats en tijd. Deze dienstverrichting was verordineerd in de eeuwige raad des Vaders en Hem ter eer werd deze dienstverrichting, deze liturgie, voltrokken voor de herschepping van de gehele gevallen geschapen cosmos.
Aldus is Jezus Christus Liturg en Hogepriester gedurende de eerste phase van Zijn priesterschap op het kruis en gedurende de tweede phase (doch in één oefening van het priesterschap) ‘aan de rechterhand van de troon der Majesteit in de hemelen.’ (Hebr. 8:1) ‘Hogepriester der toekomende goederen,’ (Hebr. 9:11) Liturg voor alle eeuwigheid.
| |
Liturgie zonder offer bestaat niet.
De Brief aan de Hebreën, in welke Jezus Christus Liturg genoemd wordt, was gericht tot dat volk, voor hetwelk het offer immer een zo biezondere betekenis heeft gehad, het Joodse volk. Voor het wel verstaan van het woord ‘Liturgie’ derhalve is het nodig na te gaan, naast het onderzoek naar de titel onzes Heren, ook waarom juist in de Brief aan de Hebreën deze titel aan Christus gegeven wordt. In geen enkel ander Bijbelboek vindt men hem.
Met name den Joden wordt geschreven omtrent dien Liturg, die de voorafbeeldende offeranden heeft doen verkeren in werkelijkheid, in het ene ware afdoende zoenoffer, dat ooit op aarde is gebracht. Hieruit ziet men, dat Liturgie het offer omvat. De Liturgie bereikt haar hoogtepunt in het offer. Zij bereikt haar hoogtepunt in het enig-mogelijke offer, dat van Jezus Christus op Golgotha. Het historische en in de tijd gebrachte offer op de heuvel Golgotha is derhalve het middelpunt van de Scheppingskring. En daar alle drie voornoemde kringen, Scheppings-, Jaar- en Dagkring concentrisch zijn, zal ditzelfde offer ook het middelpunt en het hoogtepunt zijn van Jaar-, en Dagkring, welke op hun beurt hun synthesis vinden in de viering van de Heilige Eucharistie-Communie.
Zo is dan de gehele scheppingscosmos één grote Liturgie, de offerdienst van Christus, die beide priester en offer is. In Zijn eeuwige offerande aan den Vader, is Jezus Christus Priester in eeuwigheid.
| |
| |
| |
De betekenis van Jaar- en Dagkring.
De Jaar- en Dagkringen zijn van dit eeuwigdurende offer, hetwelk het Heilsmysterie is, de tegenwoordigstelling. Beide kringen zijn algehele werkelijkheid, omhuld met de sluier van wat naar tijdsbegrip gedekt wordt door Jaar en Dag. In de Liturgie komt het eeuwigdurende offer van Christus in de tijd. Indien men het offer in de Liturgie zou loochenen, dan zou er van Liturgie geen sprake meer kunnen zijn en zou de gehele Christelijke leer onbegrijpelijk worden. Liturgie in algemene zin bereikt haar hoogtepunt in het naar de tijd in de geschiedenis gebrachte offer van Golgotha; Liturgie in engste zin in de Heilige Eucharistie-Communie.
Met andere woorden: wat geopenbaard werd op Golgotha, wordt naar de tijd in Jaaren Dagkring herhaald, onderscheidenlijk met het Triduum Sacrum en de Heilige Eucharistie-Communie. Het spreekt vanzelf, dat op deze wijze het alverzoenende offer van Christus in geen enkel opzicht herhaald of vernieuwd of voltooid wordt. Christus' eeuwige offer is reeds voltooid en wat eeuwig is kan niet herhaald worden. Niettemin komt hetzelfde offer van Christus, dat eens zichtbaar geworden is in de historie, nogmaals in de tijd, wordt het nogmaals zichtbaar op mystieke wijze. Het Kruisoffer is niet de openbaring van een gedeelte van de eeuwigdurende act, doch het is het mysterie in zijn gehele voltooiïng, juist zoals het eucharistische offer het mysterie naar zijn geheel omvat.
| |
De concentriciteit der drie Liturgische kringen in het ene offer van Golgotha.
Het eucharistische offer moet hetzelfde offer zijn als dat, wat op Golgotha werd gebracht. Zou het een ander zijn, dan zou het Kruisoffer onvoldoende geweest hebben moeten zijn. En indien het eucharistisch offer geen werkelijk offer ware dan zou de Heilige Geest, die der Kerk gegeven werd om de waarheid te bewaren, de Kerk misleid hebben, toen deze op haar 19e Oecumenisch Concilie te Trente de Overlevering van vroeger eeuwen, van de tijd der Apostelen, als leerstelling formuleerde, een leerstelling, die door katholiek-gezinde dissidenten ook als theologische opinie gehouden wordt: ‘Wij belijden, dat het een en hetzelfde offer is, - en men moet dit houden - hetwelk in de Mis voltrokken wordt en hetwelk op het Kruis volbracht werd, naarmate het een en hetzelfde slachtoffer is, namelijk Christus onze Heer, die zichzelf op het altaar des kruises slechts eenmaal op bloedige wijze geofferd heeft. Het bloedige en het onbloedige slachtoffer zijn geen twee slachtoffers, doch het is er slechts één, welks offer nadat de Heer aldus had voorgeschreven “Doet dit tot mijne gedachtenis” in de Eucharistie dagelijks hernieuwd wordt.’ En elders: ‘Hij immers, onze God en Heer, die zichzelf eenmaal op het altaar des kruises door de tussenkomst des doods aan God den Vader zou offeren, opdat Hij hun een eeuwige verlossing zou verwerven, heeft, omdat door de dood Zijn priesterschap niet zou worden uitgeblust, bij het laatste avondmaal in de nacht in welke Hij verraden werd, aan Zijn beminde Bruid de Kerk (zoals de natuur der mensen vergt) een zichtbaar offer nagelaten, door hetwelk het eenmaal op het kruis te brengen bloedige offer zou worden tegenwoordig gesteld en door hetwelk een gedachtenis hiervan tot het einde der tijden zou blijven en de kracht des heils zou worden toegepast ter vergiffenis dier zonden, welke wij dagelijks begaan.’
Deze zelfofferande van Christus vindt steeds plaats onder de mantel van symbolische handelingen. De tegenwoordigstelling van dit offer vindt niet alleen plaats bij wijze van voorstelling, gelijk Luther wilde, maar volkomen werkelijk, ofschoon natuurlijk het offer een mystieke offerande
| |
| |
zijn moest daar de verheerlijkte Christus immers niet meer lijden kan. Naast het absolute offer van Golgotha, dat verdienende gevolgen had, staat het even noodzakelijke betrekkelijke offer van de Heilige Eucharistie-Communie, hetwelk de toepassing en toewijzing is van het eerste. Moraliter zijn beide offers evenwel gelijkwaardig. Het is één en hetzelfde uitsluitende offer van Christus, hetwelk als een geheel voltrokken wordt door en in naam der Kerk, als Mystiek Lichaam van denzelfden Christus.
| |
De plaats van de ‘ontroering’, het ‘gevoel’.
Het offer heeft dus een objectief, niet-individueel karakter. Het wordt voltrokken door een lid van de Kerk, dat hiertoe gequalificeerd is en hiërarchisch onderscheiden. Deze persoon treedt dan op in naam der Kerk als geheel, hoewel het voltrokken offer meer in het biezonder der menigte aangaat welke actueel tegenwoordig is en rondom hem staat. Strikt genomen is de tegenwoordigheid van de individuele leden der Kerk echter niet eens noodzakelijk. Natuurlijk kan het offer evenwel slechts dan zijn zijn volle rijkdom ontplooien, wanneer het volk aanwezig is en wanneer het volk zich één weet met den priester. Voor elkeen persoonlijk zal het offer dan meer ‘spreken’ in subjectieve zin (het offer des harten.) In het eucharistisch offer evenwel slechts uitsluitend een offer des harten te zien zou betekenen het objectieve kerkelijke karakter ervan te onderschatten. Want is het niet Christus zelf, die voortdurend opnieuw tegenwoordig is in Zijn offer door middel van een daartoe gequalificeerd werktuig, den priester? In het eucharistisch offer slechts een offer des harten te zien zou betekenen de objectieve functie, het werk van Christus den Heer, uit te schakelen. Dàn kan men inderdaad het eucharistisch offer en zelfs het hele kerkgebouw missen, omdat het offer des harten even goed in de binnenkamer kan worden opgedragen. Onvoldoende is derhalve om deze reden ook Melanchtons mening, als zou de Heilige Eucharistie slechts een prijsoffer zijn, een mening welke men in haar elementaire vorm reeds bij Luther kan vinden. Het prijs-offer kan eveneens in de binnenkamer worden opgedragen. Er is slechts één absoluut offer, het offer van Christus den Heer, in hetwelk alle kleinere en niet-wezenlijke offers vervat zijn.
De liturgische beweging in het huidige Protestantisme kent slechts dit offer des harten en tracht dit offer te bevorderen door brandende kaarsen in bij voorkeur gotische kerken met gebrandschilderde ramen, waardoor het hart ontroerd wordt en meer geneigd wordt tot het offer des harten. De mens moet ‘gesticht’ worden, want ‘stichting’ is het doel der godsdienstoefeningen, zo zeggen zij.
Men vergeet te gemakkelijk, dat het scheiden van het offer des harten en van het eucharistisch offer, welke beide één moesten zijn, niet anders is dan het in letterlijke zin vermenselijken van de Kerk, d.w.z. een vermenselijken van den Christus, van hetwelk het modernisme in de Kerk de enig mogelijke consequentie is.
Op onovertrefbare wijze heeft Dom Odo Casel bewezen, dat het offer des harten tot het heidendom behoort en slechts ontaarden kan in een ongebreideld individualisme en subjectivisme. Natuurlijk mag men Protestantisme en heidendom in geen enkel opzicht gelijkstellen of zelfs maar op een voet van gelijkheid vergelijken. Dit zij verre! Vele Protestanten komen door Gods genade tot zelfofferande. Maar door de werkelijkheid van het Mysterie te loochenen en het eucharistisch offer niet te aanvaarden, neigt het Protestantisme tot een onwerkelijke spiritualiteit, welke gevaarlijk gebleken is en de grondslagen der Protestantse geloofsbelijdenis inderdaad ernstig heeft ondermijnd. De gevolgen zijn niet uitgebleven. Want in vele Protestantse kringen bestaat tegenwoordig geen andere wer- | |
| |
kelijkheid meer dan wat tastbaar is voor de lichamelijke zinnen. Een werkelijkheid, als bijvoorbeeld de lichamelijke verrijzenis, is er ondenkbaar geworden.
Het geloof in de mystieke vernieuwing des kruisoffers, zoals dit hiervoor werd uiteengezet, is te allen tijde het geloof geweest van de Christelijke kerk, niet slechts van Rome, van Constantinopel, Antiochië Alexandrië, en Jeruzalem, maar ook van Kantelberg, Upsala en Utrecht, zelfs Genève en Wittenberg tot op zeker tijdstip. Het ligt buiten het bestek van deze uiteenzetting hierin thans verder te treden. Maar duidelijk is wel, dat dit enige offer immer het brandpunt der Liturgie moet zijn. Feitelijk is het onmogelijk zelfs van Liturgie te spreken en tegelijkertijd dit offer te loochenen. Liturgie zonder offer bestaat niet. Dit wordt terecht gehouden door alle kerken, die het beginsel van het catholicisme aanvaarden. Wat enkele Protestantse kerken met het woord Liturgie aanduiden dekt het historisch geworden begrip ‘Liturgie’ in het geheel niet en is dus een ijdel gebruik van dit woord. Liturgie is méér dan de uitwendige vorm van de eredienst of de orde van dienst. Liturgie is het wezen zelf van die dienst welke op zijn beurt de opsomming is van de cosmische Liturgie zelve.
Gedurende de eerste eeuwen was - gelijk men zag - de betekenis van het begrip ‘Liturgie’ nog niet vast omlijnd. In den aanvang duidde ‘Liturgie’ de bediening aan, het ambt, weldra ging ‘Liturgie’ het geheel des geregelden eredienstes betekenen. In de vijfde eeuw wordt de betekenis verengd en duidt ‘Liturgie’ de viering van de Heilige Eucharistie aan, een beperking, welke vooral in het Oosten stand heeft gehouden. Een mening, als zou de ‘Liturgie’ slechts de uitwendige vorm van de eredienst dan wel de wijze van dienst betekenen, is te dien tijde geheel onbekend.
| |
De zielkundige oorsprong der Liturgie.
Nadat dan alzo gehandeld is omtrent Liturgie als woord en begrip, zal thans de vraag omtrent de oorsprong der Liturgie, althans de menselijke zijde van die oorsprong onder het oog moeten worden genomen. Voor de oorsprong der Liturgie kan een verklaring gevonden worden in de empirische zielkunde. Deze doet zien, hoe alle schokkende gebeurtenissen zich door handelingen openbaren aan den mens. Bij volwassenen is deze reflex vaak versleten door de wisselvalligheden des levens. Toch zal menig volwassene bij een plotseling geruis een beweging maken. Wanneer een persoon aandachtiger gaat luisteren is dit vaak uitwendig waar te nemen, hetgeen ook in figuurlijke uitspraken omtrent ‘het spitsen der oren’ wordt gezegd. Bij kinderen is dit alles natuurlijk veel sterker. Deze motorische handeling gaat bovendien meestal aan het psychisch tot iets in staat zijn vooraf.
Geldt dit voor den enkeling, het geldt ook voor de massa. In zijn spreken, handelen, gewoonten, in zijn gehele doen en laten toont de mens, wat er in hem omgaat. De gotische cathedraal evengoed als de vliegmachine zijn hiervan de illustraties.
Door deze uitwendige motorische handeling concentreert de mens ook zijn inwendig vermogen, waarop deze gebaseerd is. Het is juist deze concentratie, welke de innerlijke macht tot ontwikkeling brengt. Een schilder, die hetgeen in hem leeft op het doek brengt, scherpt zijn gedachten om aan zijn conceptie vaste vorm te geven. Zou hij ophouden te schilderen - verondersteld, dat hij hiertoe in staat ware - dan zou zijn gave om vaste vorm te geven aan zijn conceptie op den duur ook verslappen.
Het zichtbaar uiten is voor geestelijke bloei daarom ook van het grootste belang: het is niet meer of minder dan het behoud van de innerlijke macht.
| |
| |
| |
Wat is het Ritualisme?
Aldus is het ook met de Liturgie, waar in de uitwendige vormen van het ceremoniëel naar voren treedt hetgeen inwendig in het geloof leeft. Liturgie kan daarom ook nimmer een louter uitwendig verschijnsel zijn: zij wortelt in de leer, zij is de uiting van het bezit des geloofs. Is er geen leer, geen dogma, of wordt dit verwaarloosd, dan kan er zelfs van Liturgie geen sprake zijn, maar ten hoogste van Ritualisme. Ritualisme is het gebruiken van liturgische vormen zonder dat deze de manifestatie van het bezit der godsdienstige waarheden zijn. Ritualisme is immer een teken van decadentie en gelijk vroeger reeds is opgemerkt wordt het ritualisme juist in die kringen van het Protestantisme gevonden, welke geneigd zijn tot het modernisme.
Wanneer in de geschriften sprake is van deze uitwendige vorm worden de woorden officie, orde, ceremonie (handelingen als knielen en opstaan, welke in de rubrieken worden beschreven) en ritus (de text van het gesproken of gezongen woord, dikwerf ook in bredere betekenis gebruikt, zodat de ceremoniën mede inbegrepen zijn, bijv. de Sarum-ritus, de Gallicaanse ritus e.d.) gebruikt als aanduidende een deel van het geheel dat in de Liturgie wordt opgesomd en samengevat en van welke de ascesis de innerlijke beweegkracht is.
| |
De oorzaak van de doode indruk welke de Liturgie maakt.
De liturgische handelingen zijn de geobjectiveerde zichtbare reacties, ontstaan uit de spontane subjectieve reacties van de individuele geledingen der Kerk. De liturgische handelingen zijn universeel, algemeen geworden, evenals de liturgische symbolen. Om deze reden maken zij wel eens de indruk doods en formalistisch te zijn. Zij zijn in feite ook niet de soepele bewegingen van den enkeling, doch de golvingen van de massa: de Liturgie is gemeenschapsfunctie bij uitstek. Hij, die geestelijk weet te rijzen tot de spheer van de objectieve verheerlijking van God, zal in de objectieve handelingen van het geheel, zelf de belichaming van zijn eigen subjectieve geloofsrijkdom beleven. Het is karakteristiek van de Liturgie, dat zij steeds gericht is op één doel, dat de gehele menigte welke aanwezig is juist om dit enige geestelijke doel, ook lichamelijk als op één punt gericht, vergaard wordt. De Liturgie is wars van het onder-onsje, hetwelk juist het karakteristiek van het sectarisme is. Op deze wijze brengt de Liturgie een overvloed van vormen voort, welke vol zijn van heilige zin, juist omdat zij verheven zijn tot dat wat van algemene waarde is. Alle bijkomstigheden zijn afgesleten door de loop der eeuwen, de wisselwerking van Griekse en Romeinse geest gedurende de eerste eeuwen heeft het hare bijgedragen om een grondslag te leggen, waarop onder invloed van het zich steeds toespitsende theologisch denken de Liturgie zich ontwikkelde, die geheel en al beantwoordde aan het latreutische en soteriologische doel. Zij is metterdaad de brug tussen hemel en aarde.
| |
‘Liturgie geen slavin van de theologische mode van de dag.’
Liturgie kan om deze reden ook niet gemaakt of samengesteld worden. De Liturgie groeit. Na de eerste vrije ontwikkeling van de eerste eeuwen, neigde de Liturgie in de vierde eeuw tot steeds grotere vastheid van vorm, een vastheid, welke in wezenlijke zaken overal gelijk was, schoon in bijkomstigheden naar plaats en tijd verschillend. De menselijke natuur heeft steeds verlangd godsdienstige gevoelens in een bepaalde vorm te gieten, zoals de zielkunde aantoont. Deze bepaalde vorm heeft zich echter ontwikkeld, gelijke tred houdend met de groei der Kerk.
De voorkeur van het moderne Protestan- | |
| |
tisme voor de Liturgie ‘van de oude Kerk’ en van ‘de Kerk der eeuwen’ veroordeelt zichzelf. Het zijn de ‘Berneuchener Kreis’ in Duitsland en ‘Adoremus’ in Nederland, tezamen met enkele andere kringen, welke zich in het biezonder bezig hielden met deze verering van de oude Kerk. Men publiceerde een ‘brevier’ waarvan elk jaar een nieuwe gewijzigde editie uitkwam, men streefde ernaar oude Latijnse benamingen voor de Zondagen ingevoerd te krijgen. ‘Liturgieën’ werden gecomponeerd ter gelegenheid van bepaalde gebeurtenissen en zulke ‘liturgieen’ werden dan door een predikant in een bepaalde kerk gebruikt (meestal slechts door dengeen die de betrokken ‘liturgie’ had samengesteld), doorgaans slechts voor korte tijd, vaak nog met willekeurige veranderingen. Tot hen dient gezegd te worden, dat het ware catholicisme - met welk woord zij dwepen, de kerkgeschiedenis vergetend - hieraan nimmer aandacht schenkt, dat het slechts ziet op de zuiverheid en de traditie des geloofs, omdat waar die zijn de liturgie vanzelf steeds katholiek zal zijn.
In sommige kringen ziet men ook, dat de gelovigen geen contact met de Liturgie kunnen krijgen. Het tezamen bidden met een bevriend persoon maakt indruk, liturgische gebeden zijn te onpersoonlijk, te strak, te koud. Men neemt dan zijn toevlucht tot eigen gebeden, eigen vormen, wier waarde weer ver beneden die van de gebeden der Kerk ligt. Geen enkele particuliere devotie kan de plaats innemen van de gewijde boeken, waarin de vroomheid en godsvrucht der eeuwen is opgestapeld, welke zijn gepolijst en geëffend door Gods grote heiligen, in welke het geloof van millioenen, sterk als rots, is gekristalliseerd, een rots welke meer dan welk monument sterk zal blijven staan temidden der ziedende baren. Hieruit is de liturgie gegroeid zoals wij die thans kennen, welke de gehele aarde omspant en verheft, welke de aarde verenigt met de koren rond Gods troon, waar de heiligen staan, die toen zij op aarde waren dezelfde gebeden hebben gezegd, dezelfde gezangen hebben gezongen, schoon soms in minder ontwikkelde vorm: naar waarheid: zij en wij behoren tot een en dezelfde Gemeenschap der Heiligen.
Zelfs de zogenaamde Kerkhervorming, hoe afkerig zij ook was van alles wat de traditie aan vormenrijkdom had overgeleverd, kon de menselijke behoefte om godsdienstige gevoelens in vaste vorm te gieten niet onderdrukken. Reeds terstond na deze zogenaamde Kerkhervorming worden Orden van Dienst samengesteld, sober van opzet, zoals ook de Protestantse dogmatiek sober was. In onze dagen ziet men, onder de invloeden van factoren welke in het eerste artikel reeds beschreven zijn, een zucht naar ‘historische waarden’. Men denkt in staat te zijn de oude overvloed terug te halen naar de methode waarvan de Lutherse godgeleerde Y. Brilioth reeds geschreven heeft naar aanleiding van wat Smend, Spitta en anderen in vroeger eeuwen deden: ‘De schrijver van dit schema was ernstig overtuigd, dat het hem mogelijk was, om aan zijn lessenaar zittend uit zijn persoonlijke verklaring van de oorspronkelijke ritus een betere Orde van Dienst te scheppen dan die welke in de Kerk met de loop der eeuwen gegroeid was.’
Thans ziet men, dat Protestantse godgeleerden in Duitsland vooral, maar ook in Nederland en Engeland, op deze wijze hun ‘liturgieën’ willen creëren, iets dat juist strijdt met het begrip van Liturgie. ‘Liturgie weigert immer de slavin te worden van de theologische mode van de dag’, aldus dezelfde Brilioth. Er bestaat ‘de’ Liturgie. juist zoals ‘de’ Kerk bestaat. Men kan niet naar willekeur spelen met de Kerk, evenmin als met de Liturgie. De Heilige Kerk heeft de bijstand des Heiligen Geestes, die ook de ontwikkeling der Liturgie leidt door middel van de Kerk. Is het niet de Heilige Geest zelf, die voor ons bidt? Wij delen mede in dit onderling gebed der Goddelijke Personen, wij bidden voorwaar niet als van verre,
| |
| |
het is God in ons die bidt. In deze liturgie wordt deze brug tussen hemel en aarde in de Vleeswording des Woords wel onderscheiden van de magie des heidendoms. Dáár van verre, híer - schoon gesluierd - van aangezicht tot aangezicht.
| |
De plaats van den enkeling in de Liturgie.
Het vereist zelftucht teneinde zijn plaats in de strakke Liturgie te vinden. Gelukkig hij, die hierin slaagt. De eerste vraag is, dat men moet wensen te leren bidden, gelijk de Apostelen deden. Door de liturgische diensten te bestuderen en bij te wonen (ook naar de geest), leert men langzaamaan de bijnavolmaaktheid ervan zien. Nu eens licht een gebed op, dan leert men in een praefatie de hemelse glorie te beluisteren met het oor des geloofs, dan weer straalt een offertorie met goddelijke glans naar voren of verzinkt ons denken in afgetrokkenheid van de Secreta, om elders bij de nimmer veranderende en telkens weer terugkerende canon te beseffen, ingeschakeld te zijn in de rhythmus der eeuwigheid.
| |
Kenmerken der Liturgie.
De liturgie, mits zuiver gehouden, voldoet immer aan de volgende vier punten:
In de eerste plaats moet de Liturgie collectief zijn, daar zij de eredienst der gemeenschap is, nl. van de Kerk. In de tweede plaats moet zij hiërarchisch zijn, daar zij geleid wordt door personen die hiertoe van rechtswege zijn aangewezen en die in naam der Kerk God verheerlijken. In de derde plaats moet zij uitwendig waarneembaar zijn, daar het oefenen van gemeenschap onder mensen immer voor zintuigen waarneembaar is. In deze uitwendige vormen van de gemeenschap moet de inwendige eredienst van de leden uiting vinden. Tenslotte moet de Liturgie officiëel zijn, dat wil zeggen, dat haar vormen moeten ontleend zijn aan de natuur (de meeste ceremoniën) of gebruiken (de meeste riten), welke alle gewettigd zijn door het gezagsorgaan der Kerk, daar anders de uitwendige eredienst nimmer het objectieve werktuig kan worden, dat de subjectieve enkeling hanteert.
| |
De scheiding tussen sacraal en profaan opgeheven.
Op deze wijze voert de schouwing der dingen, de ‘somatikè theoria’ van Plato, langs de weg van de liturgische overvloed tot de geestelijke schouwing, de ‘pneumatikè theoria’. En zo genaakt men langs de weg der mystieke abstractie van St. Augustinus tot de ononderbroken aanbidding der rust.
Deze liturgische vormen zijn in zichzelve niet heilig, doch zij betekenen, dat door de Vleeswording des Woords de scheiding tussen het sacrale en het profane is opgeheven. Uit de gebruiks- en omgangs-vormen van het alledaagse leven worden er enkele genomen en gebruikt in verband met hetgeen heilig is. Door het bestaan van het Huis van God worden alle andere huizen voor Hem opgeëist. Door de Zondag worden alle dagen Gode toegewijd. Door de geestelijkheid, die uit het volk genomen wordt, wordt geheel de volksmassa Gode opgedragen. Het wassen van handen gedurende de viering van de Heilige Mysteriën, het gebruiken van brood en wijn, het eten en drinken aan het altaar Gods, het lezen gedurende de dienst des Heren, het aansteken van kaarsen, het wieroken en het zingen, de processies en de zegeningen voor allerhande zaken, dit alles en veel meer zijn gewijde handelingen, die in de Kerk plaats vinden als teken, dat de ermede overeenstemmende handelingen en zaken in het daagse leven Godes zijn.
| |
| |
| |
In den Priester vindt geheel de gemeenschap haar toegewezen plaats in de Liturgie.
Binnen het raam van deze eredienst, zoals vervat in de vormen der traditie en zoals gegroeid uit het organisme der Kerk, vallen: a) de viering van de Heilige Eucharistie-Communie, b) het geheel van alle geordende diensten als vormende Jaar en Dag (Liturgie in beperkte zin), c) het Christelijk leven in de Scheppingskring (Liturgie in wijdere zin). Alle elementen van deze eredienst vinden hun hoogste voltooiïng in God. Reeds werd opgemerkt, dat de cosmos hiërarchisch geordend is, evenzo is er een hiërarchische opklimming in de Liturgie. Een hiërarchisch onderscheiden persoon neemt de leiding in deze eredienst, als vertegenwoordiger van het volk (bedienaar) en als vertegenwoordiger van Christus (priester). Krachtens goddelijke instelling is de wijding noodzakelijk voor de bediening der sacramenten en al wat hiermede in verband staat. De priester treedt dan ook zowel in de naam als in de persoon van Christus als in naam der Kerk. Om de Sacramenten te ontvangen is de Heilige Doop vereist; het Heilig Vormsel stelt door de genaden aan dit sacrament verbonden den ontvangende in staat de handen te verheffen tegen de vijanden des geloofs. Zo vindt dus in deze Liturgie de gehele Christelijke gemeenschap haar toegewezen plaats.
| |
Het algemeen priesterschap der gelovigen.
Het is niet zo, dat de geestelijkheid liturg bij uitstek zou zijn, maar zo dat alle liturgische verrichtingen zijn toegewezen en voorbehouden aan de onderscheidene graden in het deelgenootschap des priesterschaps. De bewering, dat de Katholieke Kerk het priesterschap zou beperken tot de geestelijke staat mist alle grond. Strikt genomen is er slechts één ware en absolute Priester, namelijk Christus. Door de beschikking Gods delen alle gelovigen in dit priesterschap, hoewel elk in verscheiden mate. Het deelgenootschap in Christus' priesterschap vangt aan met het ontvangen van de Heilige Doop; met het Heilige Vormsel wordt men actief deelgenoot, gerechtigd ‘om geestelijke offeranden op te offeren die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus’, zoals de Heilige Petrus schrijft. De Heilige Priesterwijding tenslotte veroorzaakt een hiërarchische onderscheiding krachtens welke de gewijde persoon door Christus als zijn verkoren werktuig wordt gebruikt, door hetwelk Christus zichzelf offert.
| |
Het Christelijk priesterschap is geen kastesysteem.
Er is derhalve een groot onderscheid tussen het Christelijk priesterschap en het heidense kaste-systeem. Er is in feite geen scheiding, doch slechts onderscheid tussen de verschillende klassen van gelovigen, die allen delen - schoon in verscheidene mate - in hetzelfde priesterschap van Christus. Christus is de absolute Liturg en de gelovigen delen in die functie, eerst door hun Doop, dan in sterkere mate door hun Vormsel, dan volkomen door hun Priesterwijding. De Liturgie is dus geen zaak van den Priester alleen, maar van Priester en katholiek volk tezaam.
Krachtens ditzelfde algemeen priesterschap der gelovigen kan ook ieder die gelooft en gedoopt is de leiding nemen in die delen van de Liturgie, welke niet in directe zin de bediening der sacramenten vormen, zoals bij voorbeeld het kerkelijk morgengebed. Krachtens ditzelfde algemeen priesterschap is het ook iederen gedoopte toegestaan van het grote privilege gebruik te maken deel te nemen aan de Heilige Mysteriën. Zonder Doop kan geen sacrament goed ontvangen worden. De Doop lijft iemand in
| |
| |
in het Lichaam van Christus. Maar aan de top der Liturgie staat de gewijde priester, zonder wien geen offer mogelijk is. Met andere woorden, het is wel mogelijk deel te hebben aan dat deel, dat gebeden kan worden zonder aanwezigheid van een priester, maar zodra men de Liturgie geheel neemt, zal dezelfde persoon dienaar der kerkelijke gemeenschap zijn krachtens zijn kerkelijke aanwijzing en priester des Heren krachtens zijn heilige wijding.
Nadat dan dit alles thans is uiteengezet, is de tijd gekomen om een definitie te geven van wat onder Liturgie verstaan zal worden. Deze definitie zal slechts de Liturgie in enger verband omvatten, omdat de Liturgie in wijdere zin (welke de gehele Christelijke maatschappij-leer e.d. omvat) in deze artikelen niet besproken wordt.
Liturgie is de geregelde eredienst van de viering, toepassing en toewijzing van het offer des Kruises, welke eredienst gebaseerd is op goddelijke instelling en overlevering en welke voltrokken wordt door en in de naam der Kerk tot de ere Gods en de baat dier Kerk, door een daartoe hiërarchisch onderscheiden persoon, die Christus zowel als Zijn Kerk vertegenwoordigt.
|
|