Lutherse Bijbel (1648)

De xx. Psalm.

Heeft drie deelen: I. Der Israëliten voor-bede voor haren Koninck David. II. Haer vertrouwen van verhooringe. III. Wordt de voor-bede wederom verhaelt.

1

Een Psalm Davids, voor te singen.

I.2

DE HEERE verhoore u in der noot; de Naem des Godts Iacobs beschutte u.

3

Hy sende u hulpe van het Heyligdom, ende stercke u uyt Zion.

4

Hy gedencke al uws spijs-offers, ende uw’ brand-offer moete vet zijn, Sela!

5

Hy geve u wat uw’ herte begeert, ende vervulle alle uwe aen-slagen.

6

Wy beroemen, dat Ghy ons helpt; ende in den Name onses Godts werpen wy de banieren op: de HEERE vervulle alle uwe bede.

II.7

NU ^a merck’ ick, dat de HEERE sijnen Gesalfden helpt, ende verhoort hem in sijnen heyligen Hemel: sijne rechter-hant helpt geweldelijck.

a Dat is, Godt moet helpen ende raden; anders zijn onse aen-slagen ende daden te vergeefs.

[fol. 232v]

8

Gene verlaten sich op wagens ende peerden; maer wy dencken aen den Naem des HEEREN onses Godts.

9

Sy zijn neder-gestort, ende gevallen; maer wy staen op-gericht.

III.10

Helpt, HEERE! de Koninck verhoore ons, wanneer wy roepen.