Lutherse Bijbel (1648)
(2009)–Anoniem Lutherse bijbel (1648)– Auteursrechtelijk beschermdHeeft drie deelen: I. Salomon verordent werck-lieden om den Tempel te bouwen. II. Salomons versoeck op Huram, ende wat hy hebb’ uyt-gericht. III. Salomon telt ende verdeelt alle de werck-lieden. | |
I.1ENde Salomo dacht een Huys te bouwen den Name des HEEREN, ende een huys sijnes Koninck-rijcx. | |
2Ende telde tseventigh duysent mannen tot de lasten, Ga naar margenoot+ ende tachtentigh duysent timmer-lieden, op den bergh, ende drie duysent ende ses hondert Ampt-lieden over hen. | |
II.3ENde Salomo sondt tot Huram den Koninck van Tyrus, Ga naar margenoot+ ende liet hem seggen: Gelijck ghy met mijnen vader David gedaen hebt, ende hem cederen gesonden, dat hy hem een huys bouwde, daer in hy woonde: | |
4Siet, ick wil den Name des HEEREN mijnes Godts een Huys bouwen, dat Hem geheyligt worde, om goet reuck-werck voor Hem te roocken, ende Toon-brooden altoos toe te richten, ende brand-offeren ’s morgens ende ’s avonts, op de Sabbathen ende Nieuw-maenden, ende op de Feesten des HEEREN onses Godts, eeuwighlijck voor Israël. | |
5Ende het Huys, dat ick bouwen wil, sal groot zijn: want onse Godt is grooter dan alle Goden. | |
6Maer wie vermagh ’t, dat hy Hem een Huys bouwe? Want ☜de Hemel, ende aller Hemelen Hemel en mogen Hem niet Ga naar margenoota versorgen☞: Ga naar margenoot+ wie soud’ ick dan zijn, dat ick Hem een Huys soude bouwen, ten ware dat men voor Hem roocke. | |
7So sendt my nu eenen wijsen man om te arbeyden, met gout, silver, koper, yser, scharlaken, rooset-root, geele sijde; ende die daer wete uyt te graveeren met de Wijse, die by my zijn in Iuda ende Ierusalem, welcke mijn vader David beschickt heeft. | |
8Ende sendt my cederen, dennen ende Ga naar margenootb eben-hout uyt den Libanon: want ick weet, dat uwe knechten het hout weten te houwen op den Libanon: ende siet, mijne knechten sullen met uwe knechten zijn; | |
9Dat men my veel houts bereyde: want het Huys, dat ick bouwen wil, sal groot ende sonderlinck zijn. | |
10Ende siet, Ga naar margenoot+ ick wil den timmer-lieden uwen knechten, die het hout houwen, twintigh duysent Cor gestooten terwe, ende twintigh duysent Cor gerste, ende twintigh duysent Bath wijns, ende twintigh duysent Bath olye geven. | |
11Doe sprack Huram de Koninck van Tyrus door schrift, ende sondt tot Salomo: Daerom dat de HEERE sijn volck lief heeft, so heeft Hy u over hen ten Koninck gemaeckt. | |
12Ende Huram sprack voorder: Ga naar margenoot+ Gelooft zy de HEERE de Godt Israëls, die Hemel ende Aerde gemaeckt heeft: dat Hy den Koninck David heeft eenen wijsen, kloecken ende verstandigen soon gegeven, die den HEERE een Huys bouwe, ende een huys sijns Koninck-rijcx. | |
[Folio 186r]
| |
14Die een soon is eens wijfs uyt de dochteren Dans, Ga naar margenoot+ ende sijn vader een man van Tyrus geweest is: die weet te arbeyden aen gout, silver, koper, yser, steen, hout, schar-laken, geele sijde, lijnen, rooset-root, ende allerley te graveeren, ende allerley konstelijck te maken, wat men hem voor-leyt, met uwe Wijsen, ende niet de Wijsen mijnes Heeren des Konincx Davids uwes vaders. | |
15So sende nu mijn Heere terwe, gerste, olye ende wijn, sijnen knechten, als hy gesproken heeft: | |
16So willen wy het hout houwen op den Libanon, so veel als ’t van nooden is, ende willen ’t op vlotten brengen op de Zee nae Iapho; van daer meugt ghy ’t op-brengen nae Ierusalem. | |
III.17ENde Salomo telde alle vreemdelingen in den lande Israëls; nae ’t getal, Ga naar margenoot+ doese David sijn vader telde: ende daer wierden gevonden hondert ende vijftigh duysent, drie duysent ende ses hondert. | |
18Ende hy maeckte uyt de selve tseventigh duysent houwers op den bergh, ende drie duysent ende ses hondert op-sienders, die ’t volck ten dienste aen-hielden. |
|