Lutherse Bijbel (1648)

Het xxxviij. Capittel.

Heeft vijf deelen: I. Den Brand-offers Altaer. II. ’t Hant-vat. III. Den Voor-hof, met sijne om-hangen. IV. Het laken in de poorte des Voor-hofs. V. Besluyt ende somme van ’t gout, silver ende koper, ’t welck gegeven ende verarbeydt is geworden.

I.1

ENde hy maeckte den brand-offers Altaer van vueren-hout: ^{+ +} vijf ellen lanck ende breet, gelijck vier-kant; ende drie ellen hoogh.

+ Exod. 27,1.

+ Exod. 27,1.

2

Ende maeckte vier hoornen, ⁺ die uyt hem gingen, op sijne vier hoecken; ende over-trock hem met koper.

+ vers 2.

3

Ende maeckte allerley gereetschap tot den Altaer: ⁺ asch-potten, schoeffelen, beckens, krauwelen, kool-pannen; alles van koper.

+ vers 3.

4

Ende maeckte aen den Altaer eene tralie, ⁺ gelijck een net, van koper ront-omme, van beneden op, tot aen de helfte des Altaers.

+ vers 4, 5.

5

Ende goot vier ringen aen de vier hoecken der koperen tralie, tot de hant-boomen;

6

De selve maeckte hy van vuerenhout, ende over-trockse met koper:

7

Ende dedese inde ringen aen de zijden des Altaers, ⁺ dat men hem daer mede droege: ende maeckte hem van binnen hol.

+ vers 8.

II.8

ENde hy maeckte het hant-vat van koper, ⁺ ende sijnen voet oock van koper, tegen de ^a vrouwen, die voor de deure der Hutte des Stichts dienden.

+ Exod. 30,18.

a Vrouwen) Dese vrouwen waren de aendachtigste weduwen ende vrouwen, die met vasten ende bidden, voor de Hutte Godt dienden; gelijck 1 Sam. 2,22. aenwijst, ende Paulus 1 Tim. 5,5. beschrijft: als oock S. Lucas de heylige Prophetersse Hanna roemt, Luc. 2,37.

III.9

^* ENde hy maeckte eenen Voor-hof tegen ’t Zuyden; met eenen omhangh, hondert ellen lanck, van getweernde witte syde:

* Exod. 27,9.

10

Met hare twintigh pylaren, ende twintigh voeten, van koper: maer hare knoopen ende reepen van silver.

11

Desselven gelijcken tegen ’t Noorden, hondert ellen, met twintigh pylaren, ende twintigh voeten, van koper; maer hare knoopen ende reepen van silver.

12

Maer tegen ’t Westen, vijftigh ellen, met tien pylaren, ende tien voeten: maer hare knoopen ende reepen van silver.

13

Maer tegen ’t Oosten, vijftigh ellen:

[fol. 41v]

14

Vijftien ellen op elcke zijde der poorte aen den Voor-hof:

15

t ’Elcken met drie pylaren, ende drie voeten.

16

Dat alle om-hangen des Voor-hofs waren van getweernde witte syde.

17

Ende de voeten der pylaren waren van koper, ende hare knoopen ende reepen van silver; also dat hare knoopen over-trocken waren met silver: maer hare reepen waren silveren aen alle pylaren des Voor-hofs.

IV.18

ENde het laken in de poorte des Voor-hofs maeckte hy geborduert van geele syde, ⁺ scharlaken, rooset-root ende getweernde witte syde: twintigh ellen lanck, ende vijf ellen hoogh, nae de mate van de om-hangen des Voor-hofs.

+ Exod. 27,16.

19

Daer toe vier pylaren, ende vier voeten van koper: ende hare knoopen van silver, ende hare hoofden over-trocken ende hare reepen silveren.

20

Ende alle nagelen der Wooninge, ende des Voor-hofs ront-om waren van koper.

V.21

DAt is nu de somme tot de Wooninge der getuygenisse, die verhaelt is, gelijck Mose geseyt heeft, ten Godts-dienste der Leviten, onder de hant Ithamars, Aarons des Priesters soons:

22

Die Bezaleel de soon Uri, des soons Hur, van den stamme Iuda, maeckte, alles gelijck de HEERE Mose geboden hadde.

23

Ende met hem Ahaliab, de soon Ahisamach, van den stamme Dan, een Meester te snijden, te wercken, ende te bordueren met geele syde, scharlaken, rooset-root, ende witte syde.

24

Al het gout, dat verarbeydt is in dit gantsche werck des Heylighdoms, dat tot een beweeg-offer gegeven wiert; is negen-en-twintigh centner, seven-hondert ende dertigh sikels, nae den sikel des Heylighdoms.

25

Maer het silver, dat van de Gemeynte quam, was hondert centner, duysent seven-hondert vijf-en-tseventigh sikels, nae den sikel des Heylighdoms.

26

So menigh hooft, ⁺ so menigen halven sikel, nae den sikel des Heylighdoms, van alle die getelt wierden, van twintigh jaren af ende daer over: ses-hondert mael duysent, drie-duysent, vijf-hondert ende vijftigh.

+ Exod. 30,13. Num. 1,46.

27

Uyt de hondert centner silvers goot men de voeten des Heylighdoms, ende de voeten des Voor-hangs: hondert voeten uyt hondert centner; t’elcken een centner tot eenen voet.

28

Maer uyt de duysent, seven-hondert ende vijf-en-tseventigh sikels, wierden gemaeckt der pylaren knoopen, ende hare hoofden over-trocken, ende hare reepen.

29

Maer het beweeg-offer des kopers was tseventigh centner, twee-duysent ende vier-hondert sikels.

30

Daer uyt wierden gemaeckt de voeten in de deure der Hutte des Stichts, ende de koperen Altaer, ende de koperen tralie daer aen, ende al de gereetschap des Altaers.

31

Daer toe de voeten des Voor-hofs ront-om, ende de voeten der poorte aen den Voor-hof; alle nagelen der Wooninge, ende alle nagelen des Voor-hofs ront-om.