zaamheid niet weet te bevolken, weet evenmin alleen te zijn in een drukke menigte.’
De amorfe menigte als dynamisch vormprincipe, het versmelten van massa en taal, zoals die in de poëzie van Baudelaire te vinden is, kenmerkt ook het proza van Dwaalgasten. Bij Baudelaire zijn er in verband met die menigte echter nog tal van verwijzingen te vinden naar concrete - Parijse - locaties en situaties. Dit type historische verwijzingen komen in Dwaalgasten niet voor. Het in het eerste hoofdstuk beschreven lokaal wordt als volgt aangeduid: ‘Een vreemde ruimte die geen plaats inneemt.’ In Dwaalgasten is de ruimte waarin de massa haar bedrijvigheid ontplooit dan ook absoluut literair en anoniem, zij is volledig op zichzelf betrokken. Geabstraheerd van ‘de geschiedenis’ heeft zij overal en nergens plaats. Zij wordt begrensd en geordend door de benoeming van allerlei soorten vormen, volumes, materialen, texturen, nervaturen, klank-, kleur- en lichtnuances. In hun onderlinge samenhang roepen deze concretiseringen eerder een atmosfeer in leven dan het feitelijke van een verhaal - ze creëren een ongrijpbaar weefsel van overgangen: ‘Als de luiken dicht zijn is de ruimte halfdonker met die speciale warmte en geur van duisternis bij daglicht, een gedempte purperbruine stilte. De wanden koel tegenover elkaar: een lange veeg van bleke vlekken ertussen; vrijwel roerloos ligt het weefsel over tafels, stoelen, hoofden en handen.’
Deze typische omgang met ruimte en personage vertoont qua principe, niet qua feitelijke aanpak, grote overeenkomst met de roman Tu ne t'aimes pas (1989) van Nathalie Sarraute. Ook daar is sprake van een onbepaald personage in een onbepaalde ruimte, zij het dat de vorm nog radicaler is, want de beschrijvende ruimte-invulling is geheel afwezig en vervangen door de akoestiek van de taal zelf.
In Dwaalgasten wordt de ruimte waarin de massa zich beweegt geleidelijk aan steeds ruimer. Ze vertakt en differentieert zich, zowel naar binnen als naar buiten. Achter het lokaal van het eerste hoofdstuk doemt een veelheid van hallen op, van zalen, vertrekken, kamers, kasten, deuren, spiegelwanden, (door)gangen, splitsingen, kruisingen, hoeken, trappen, ladders en verdiepingen: een eindeloos doolhof, of liever, zoals het in de roman zelf ergens wordt genoemd: een dool-