hun dromen: groot en romantisch met een verwilderde tuin. De fantasieën van moeder en dochter over het wonen hier zijn zo verschillend als hun leeftijd. ‘“We could keep bees, at the back of the garden.” Marguerite's eyes began to shine. “I rather fancy being a member of the Inner London Bee-keeping Society.”’ Maar haar zestienjarige dochter Lisa denkt eraan hoe ‘Quentin, who lived just over the hill, might tap his fingers on the glass to wake her in the middle of one night’.
Marguerite's ogen schitteren als ze eraan denkt straks bijen te houden. Zou Vasalis dat bedoelen toen ze in het gedicht ‘Oud’ schreef: ‘winst maken uit het wezenlijk gemis?’
De tijd tot en met de levenszomer van Millay beschrijft Vasalis als ‘Eén dans, één dans met sproeiende ogen,/ gloeiende wangen, losse handen./ En dan opzij gaan staan. [...] Zwijg en ga heen/ en loop alleen zoals een oude wolf/ en lik de laatste druppels uit de droge plassen./ Proef goed, het is uw heil en de grimassen/ die gij moet trekken zijn vol herinnering/ aan vroeger lachen. Met nog één druppel/ loodzwaar bestaan, dat toekomst heet:/d e laatste teug van onverdund en helend leed.’
Oud worden is geen sinecure. Germaine Greer heeft erover geschreven. En Anja Meulenbelt schrijft er zo over dat je de rillingen over de rug lopen. Het is een ongemakkelijke gang naar de status van wijze volwassene die de voortdurende verandering, die niet steeds een verbetering hoeft te zijn, kan aanvaarden. Eigenlijk is een mensenleven maar zo doodgewoon; en kan soms alleen het daaraan woorden geven op papier de noodzakelijke verlichting brengen, het evenwicht dat alles draaglijk maakt. En als je geen uitlaatklep hebt om je dromen in onder te brengen, wat dan? Met een winkelwagentje vol gevulde plastic zakken voorgoed het huis verlaten en voor het oog van de stad op zoek gaan. Of, zoals de Oostenrijkse toneelschrijver Werner Schwab verwoordde in het stuk De Volksvernietiging, in de vertaling van Tom Kleijn: ‘Juist de goede mensen vallen soms uit het raam omdat ze dichter bij het licht willen zijn en daarom te ver naar buiten hebben geleund.’