| |
| |
| |
Levenslange eenzame opsluiting in een lichaam
Xandra Schutte
Ik was dus achttien jaar! Ik leefde in idealen!
Vol knoppen stond mijn hoop
Victor Hugo, Brieven mijner jeugd
Onze grenzen waren nog allerminst afgebakend, ons zelf niet ommuurd. Er werd ons nog gevraagd ‘Wat wil je later worden?’ en niet ‘Wat doe jij zoal in het leven?’ - ach, vraag mij liever naar mijn dromen dan mijn daden. We waren uit alle windstreken aangeland in Amsterdam om er kunstgeschiedenis, letterkunde en filosofie te studeren en we hadden ons aangesloten bij hetzelfde meisjesdispuut van het Studenten Corps - een subclubje van gelijkgestemden dat doorgaans niet redetwistend maar borrelend de tijd zoet maakt. En gelijkgestemd probeerden wij elkaar deelgenoot te maken van onze dromen, eerst schuchter, later uitbundiger. Bovenal wilden wij geleerde vrouwen worden, erudiete conversaties voeren, de complexe boeken die we lazen en de wereld van kritisch en spitsvondig commentaar voorzien - o, jeugdige overmoed. Tegelijkertijd wilden we een avontuurlijk leven leiden: liften naar het Zuiden en nachtelijke uitspattingen in eigen stad. We citeerden Catullus - Odi et amo - en Baudelaire, bespraken Schopenhauer, Beauvoir en Yourcenar, en we lazen Burnier: Een tevreden lach, De verschrikkingen van het noorden en De huilende libertijn. Natuurlijk identificeerden wij ons met haar dolende personages, met het vertwijfelde jongensmeisje Simone Baling en met Jean Brookman die drinkend en rondhoererend en met een hutkoffer vol intellectuele bagage en feministische idealen door de wereld zwierf. Wie identificeerde zich niet met hen, want deed Burnier er niet alles aan het ontbreken aan stimulerende literaire voorbeelden voor intelligente vrouwen dat zij zelf constateerde (zie: Het beeld van de vrouw in de litteratuur), te compenseren? Hoeveel eenzame meisjes en verlangende vrouwen van beiderlei kunne
| |
| |
voelden zich niet alleen verwant met Burniers personages, maar ipso facto ook met haarzelve en hoeveel van hen togen niet met bonkend hart naar de zuidelijke provinciestad N. om haar colleges bij te wonen en zaten bij openbare lezingen met gloeiende koontjes op de eerste rij. Macht erotiseert, en roem is macht. Zo niet wij, daar waren wij te kritisch voor. Vol knoppen stond onze hoop, wij deelden vooral onze vaagste dromen, zekere grenzen bewaakten wij wel degelijk.
‘In 1965 debuteerde Andreas Burnier nog als man’, luidt het onderschrift in Ik probeer mijn pen - atlas van de Nederlandse letterkunde bij de foto die op de oorspronkelijke achterflap van Een tevreden lach prijkte, alsof die vermomming een schandelijk anachronisme betrof. Ach, de foto is aandoenlijk, aan de kin van Burniers zachte meisjesgezicht hangt een onmiskenbaar met pen getekende baard. De maskerade is daarmee doorzichtig als de kruisnorren, flaporen en brillen waarmee kinderen de lachende modellen in tijdschriften met een brute haal ombouwen. Zeker knipoogt Burnier met manlijk pseudoniem en foto naar een traditie van strategische schrijfsters die zich bewust waren van de voordelen als man de letteren te betreden - hoe anders nemen ze je au serieux? Maar Burniers travestie past verder bij de inhoud als jeans en jopper bij Simone Baling. En om vrijblijvende verkleedpartijen gaat het allerminst. Burnier speelt op zowel pijnlijke als speelse wijze leentjebuur op het gebied van de andere sekse. Zo meet Simone Baling zich een goedkoop confectiepak aan en test zij het resultaat in een pluche biljartcafé - neerbuigend wordt zij terugverwezen naar eigen terrein, Je bent een meisje hoor, dat zien ik best. Zo zet Burnier inventief het manlijk taalgebruik (en gedrag) naar haar hand - haar damespersonages hoereren rond, randen zelf wel een meisje aan om de lusten te blussen of de erectio clitoridalis te verhelpen. Bij haar spelen ze voor het eerst een hoofdrol in de Nederlandse letteren: de geleerde vrouwen, onafhankelijk in denken en doen, onverschrokken zowel in strijd als frivoliteit. Terecht karakteriseert Simone Baling zich als sekse-barriëre doorbreker. Eerder dan voorvechtster voor de acceptatie van la vie lesbienne is Burnier guerrillastrijdster tegen het seksefascisme. Niet door hun ‘geaardheid’ zijn haar
personages gekooid; het is hun vrouwelijk lichaam dat hun zelf traliet.
Alhoewel Burnier in de Nederlandse literatuur als een van de eersten de homoseksuele vrouw een lichaam geeft - wie heeft eerder de lesbiaanse lusten zo ondubbelzinnig beschreven -, probeert ze tegelijkertijd de strikte grenzen die het vrouwelijk lichaam met zich meebrengt te doorbreken. Het lichaam is een handicap bij de zelfontplooiing, en het vrouwelijk lichaam is dat wel in het
| |
| |
bijzonder. We zoeken onszelf en dat zelf is wezenlijk geest, aldus Burnier in Een tevreden lach, en iedere verstening in een vaste rol is daarmee in tegenspraak. Veel sterker dan de man wordt een vrouw door stereotypieën en clichés vastgeprikt als de vlinder in de kist van de vlindervanger. Als kleuter komen wij tot de ontdekking dat de mensheid is verdeeld in jongetjes en meisjes, alleen al door o zo onschuldig de vrijheid belemmerende rokjes en wapperende vlechtjes. En de jongens- of meisjesvormen van ons lichaam hebben vanaf dan verreikende maatschappelijke consequenties. Want van de kleutertijd wordt het alleen maar erger. Och, na ruim twintig jaar feminisme van de tweede golf kunnen ze ons midden in de nacht wakker schudden en dan dreunen we ze zo op, de hatelijke maatschappelijke consequenties van onze vrouwelijke biologische constitutie.
In Een tevreden lach wordt het menszijn dat niet is vastgelegd naar sekse, kleur en klassen in verleden of toekomst geprojecteerd:
Waar is het allemaal gebleven, de tijd dat wij onszelf als Ik konden ervaren, de mensen en de goden waardig? Waarom zijn wij soortelingen geworden, man of vrouw, van deze of gene klasse, van dit of dat beroep, westers, twintigste-eeuws, Euro-Amerïkaans soortdier? (...) Want eens... zal een nieuwe horizon opengaan, een nieuwe zonwereld, een nieuwe mensenwereld, dan zal ik alles afgeboet hebben en weer gewoon mogen leven, als een man, als een mens.
In De zwembadmentaliteit verzet Burnier zich essayistisch tegen het ‘concretistische denken’. Er zijn ontegenzeggelijk reeksen van polaire principes te bedenken, en die mogen harentwegen ook nog gemakshalve ‘vrouwelijk’ en ‘manlijk’ worden genoemd:
Het is echter het stappen in een typische valkuil om zulke polaire principes nu te gaan toedichten aan mensen die biologisch en in de lagere regionen van hun psyche ongetwijfeld als groepen verschillen, maar die verder naar lichaam en ziel toch complete mensen zijn, of althans zouden kunnen en moeten zijn.
Het ‘vrouwelijke’ en ‘manlijke’ - vooruit dan maar - zijn in de psyche van iedereen te vinden, vrouw èn man, en de opgave is juist die polariteiten te integreren. Dus feministen let op het masculinisme in uzelve! Kortom, niet het polaire moet worden ontkend, maar de fixatie ervan op de biologische seksen.
| |
| |
Zover is Simone Baling nog niet. Zeker, zij is een seksebarrière doorbreker, zij overschrijdt de grenzen die aan haar sekse zijn opgelegd, grensposten negerend en zoekend naar smokkelpaadjes. Telkens probeert zij een toegang tot de mannenwereld te forceren, van vreemdelingenlegioen tot flikkerkroeg, van de experimentele dichterskring op het Leidseplein tot het biljartcafé in De Pijp. Die toegang wil zij echter het liefst als man onder de mannen; wist zij niet vanaf haar geboorte dat zij een man in een vrouwenlijf is? Als haar sekse in jeans en jopper niet direct afleesbaar is - ‘Niemand kwam met mij in gesprek zonder eerst te informeren of ik “nou een meid of een knul”, subsidiair “een jongen of een meisje” was.’ - ervaart Simone dat als bevrijdend: ‘Vol overgave beleefde ik de dingen nu als “jongeman”... “Wat wenst u, meneer?” juichten de winkelmeisjes zelfs als ik per uitzondering een rok droeg, zo had ik mij ingeleefd.’
O vrijheid! Eeuw'ge zucht van 't bandeloos gemoed!
George Gordon Byron, Aan Chillon
Op het Waterlooplein kochten we herenjasjes, we ‘leenden’ de smokingjasjes van onze opa's, schoren onze nek op - korte hi, korte hó, korte háren - en gingen op pad. Onze verlangens lagen op straat, onze bandeloosheid in onszelf. Het dispuut had een tegendraadse reputatie van oudsher en wij voelden ons daar wel bij. Traditiegetrouw dronken we jenever uit koffiekopjes, staken we sigaren op en omhelsden we de vage contouren van de nacht. Als we niet een corpsevenement moesten bezoeken of de verjaardag van de koningin vierden met een jongensdispuut - zo min mogelijk - peilden we het damesuitgaansleven. Uiterlijk onaangedaan betraden we het radicalesbische vrouwencafé, het enige damesdanspaleis, het handjevol pseudo-moderne gay gelegenheden voor gemengd publiek (avondkleding gewenst) en struinden we langs de oudpotteuze kroegen op en rond de Zeedijk. De adressen van de laatste, toevluchtsoorden in de naoorlogse jaren voor homoseksuelen, zeelieden, prostituées, souteneurs en een enkele lesbienne, verkregen we via Burnier. Onzichtbare draden verbonden ons met haar. Wij waren bevriend met haar dochter, Elou's moeder was onder andere naam een van de personages van Een tevreden lach en Ronnie Dessaur alias Andreas Burnier had vroeger zelfs deel uitgemaakt van ons dispuut, maar qui genis jactat suum, aliena laudat.
Het feministische denken heeft het vastgeroeste idee dat sekse, geslachtsrol en seksualiteit een en dezelfde zijn opengebroken. Wie nu nog denkt dat een
| |
| |
biologische vrouw ‘natuurlijk’ beantwoordt aan de feminiene gedragscodes van de maatschappij waarin zij leeft en dat haar seksualiteit ‘natuurlijk’ voortvloeit uit haar hormonen, is op zijn minst een traditionalist. Burnier vond er een beter woord voor uit: seksefascist. Onderzoek heeft inmiddels wel afdoende aangetoond dat de concepten van vrouwelijkheid en manlijkheid per cultuur en historische periode verschillen en dat seksualiteit een complex iets is, door zowel sociale als individuele factoren bepaald. Feministische theoretici zien in transseksualiteit, in de operatie of hormonale behandeling om de anatomie aan te passen aan de ervaren geslachtsrol of seksualiteit, een illustratie van de sociale druk de eenheid sekse, geslachtsrol en seksualiteit intact te laten.
Bewijs van Lidmaatschap
Een tevreden lach is geschreven voordat dergelijke reflecties algemeen goed werden, bovendien is het geen wetenschappelijke verhandeling. Opmerkelijk in de roman is dat Simone Baling zich vooral verzet tegen de vanzelfsprekende koppeling tussen sekse en bijpassende eigenschappen en gedrag; op de klippen van haar seksualiteit strandt zij in veel mindere mate. Homoseksualiteit is vanzelfsprekend:
| |
| |
Als het niet in boekjes stond en op de film vertoond werd, om van parken, dijken, zwembaden, bossen, duinpannen, struikgewas en pornografische afbeeldingen nog maar te zwijgen, zou ik nooit op het idee zijn gekomen dat het mogelijk is iemand van de andere sekse te beminnen, althans te begeren. Natuurlijk, de voortplanting en zo... maar wie denkt daar ooit aan, behalve kapelaans en de NVSH?
En daarmee onderscheidt Simone Baling zich van alle zich-man-voelende en zich-vrouw-voelende gevoelsgenotes die worstelen met hun geaardheid. Een tevreden lach betekent een breuk in de Nederlandse lesbocanon omdat er niet smartelijk geleden wordt onder de gelijkgeslachtelijke liefde - daar staan wel de knellende banden van het vrouw-zijn tegenover.
Niettemin kan ook de homoseksualiteit geproblematiseerd worden. In de sapfische letteren hebben de meisjes wel vaker een manlijke inslag, hoe vaak zijn ze niet breed geschouderd en smal geheupt en is de broek hun nader dan de rok. Transseksualiteit, het gevoel letterlijk in een verkeerd lichaam te zijn geboren, is zeldzamer. En in Een tevreden lach hebben transseksualiteit en homoseksualiteit alles met elkaar te maken. Immers:
De homoseksueel beleeft zich niet zoals gewone mensen in en naar zijn fysieke lichaam. Hij ‘is’ een man, maar beleeft als het ware het negatief van zijn lichamelijkheid: dat is de vrouwelijke vorm. Men stelle zich een vrouwelijk gevormde matrijs voor en giete daar een mens in: dan ontstaat een man.
Schemert daar niet de traditionele eenheid tussen sekse en seksualiteit? Juist de gedachte dat er een ‘vergissing met het lichaam’ is begaan is typerend voor het seksefascisme, voor een maatschappij waarin de grenzen van de seksen streng worden bewaakt. Dan is homoseksualiteit aanvaardbaar via de omweg van de heteroseksuele norm: eigenlijk ben ik een man in een vrouwenlijf. In De zwembadmentaliteit brengt Burnier de transseksualiteit in verband met de identificatie met de onderdrukker die bij elke onderdrukte groep plaatsvindt en geeft zij zelfs expliciet aan dat Een tevreden lach het syndroom beschrijft van het willen behoren tot de heersende kaste.
Duidelijk moge zijn dat het lichaam in het werk van Burnier, en zeker in Een tevreden lach als een kerker wordt ervaren waarin het zelf eenzaam is opgesloten.
| |
| |
De ‘oorzaken’ liggen zowel op psycho-erotisch als op sociaal gebied. De levenslange gevangenschap in het lichaam is echter fundamenteler; het begrenst onze mogelijkheden in meer opzichten. Voor zelfontplooiing moeten we de grenzen van het lichaam in ieder geval achter ons laten. Simone Baling ziet dat in:
Ik was een sekse-barrière doorbreker om te beginnen en de rest: het opstijgen tot hogere stadia van bewustzijn, zou vanzelf wel volgen.’
En:
‘Men, women and dogs’ dienden slechts de processen van zelfinkeer en van grensoverschrijding, losraken van de beklemming van dàt meisje uit dàt milieu met die en die begrensde mogelijkheden te zijn. Een kosmisch-embryonaal wezen, pure mogelijkheid had ik weer willen worden, iedere realisering, iedere fixatie in een bepaalde rol leek mij een erfzonde.
Thans ben ik oud en wijs, bekoeld van ziel en zinnen
Victor Hugo, Brieven mijner jeugd
Hoe ouder wij worden, hoe verder wij afraken van de embryonale oerdynamiek. Onze mogelijkheden worden ingesnoerd en onze grenzen scherper getekend.
Wij zijn afgestudeerd in de kunstgeschiedenis, letterkunde en filosofie, onze herenjasjes zijn versleten en onze haren gegroeid. We leven het simpele leven van de werkende mens, de knoppen van onze jeugd zijn uitgebot. Een glimp van het licht heeft de weg gevonden naar ons hart.
|
|