Het is uiteraard niet onze bedoeling hetzelfde te publiceren als andere feministische bladen. Maar er waren voldoende redenen om een nieuwe selectie uit de brieven alsnog op te nemen. De brieven van Blaman passen bij uitstek in ons tijdschrift. Zij sluiten fraai aan bij het artikel van Petra Veeger en zij bieden bovendien een correctie op het stoffige beeld van Anna Blaman dat door heren als Jaap Goedegebuure in stand wordt gehouden. In zijn boek met de misleidende titel Nederlandse literatuur 1960-1988 (persoonlijke beschouwingen over een aantal naar eigen smaak geselecteerde boeken) geeft Goedegebuure in het hoofdstuk ‘Literaire erotiek na de dood van eros’ een beschrijving van Blaman. Hij vindt haar werk gedateerd. Aan dit wellicht terechte oordeel voegt hij echter toe: ‘Als we deze inmiddels wel zeer verfletste “purple passages” naast twee voorbeelden uit het werk van Wolkers en Cremers leggen, dan wordt in een oogopslag duidelijk dat de indertijd zo geruchtmakende Blaman door een schokbetonnen kuisheidsgordel met ijzerbeslag is gescheiden van de twee Jannen.’
Goedegebuure schrijft, ondanks zijn minuscule uitstapjes naar machismo en feminisme (opmerkelijke afwezige is, zeker in verband met de erotiek, Andreas Burnier) vanuit een mannelijke visie en in dit nummer stellen wij onze visie daar tegenover.
Niet alleen in de literatuur, maar ook in de film zijn er wat erotiek betreft nieuwe ontwikkelingen. Anneke Smelik schrijft in haar artikel ‘Ik lach bij 't zien van m'n schoonheid in dees spiegel’ over lesbische erotiek in films uit de jaren tachtig. Hoe ziet een vrouwelijke voorstelling van erotiek eruit? Een artikel over humor en voyeuristisch kijkgenot.
In het begin van de jaren tachtig noemde Dorian Hiethaar zich de prinses van het potteuse penseel. Zij vond dat de dames die pot waren daar iets mee moesten doen en bekritiseerde haar saaie zusjes. In haar werk kwamen nooit heren voor maar wel diverse dames. Nu, in haar nieuwe werk, zijn die ook verdwenen. Gerda van der Krans sprak met Hiethaar over deze nieuwste ontwikkelingen. Over het jeugdbos en de kwellingen van het schilderen.
Verder in dit nummer gedichten van Chawwa Wijnberg. ‘Mijn schelden op de dood/ is hijgend hollen in de tegenwind/’ dicht de dichteres.
De redactie wil van deze plek gebruik maken om u te wijzen op een opmerkelijk niet-literair boek dat eind vorig jaar bij de Schorerstichting is verschenen en dat alles met de dood te maken heeft: Zand