De Lustige Jager, zingende vele vrolijke liederen, voor alle lieve Meisjes(1863)–Anoniem Lustige Jager, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 38] [p. 38] de Nacht. Stille nacht! hoe eerbiedwekkend, Is uw doffe duisterheid, Wanneer gij uw zwarte sluijer, Om het zwijgend halfrond spreidt, Statig zijn, o maan uw schreden, Als gij op de wolken klimt, 't Jeugdig grasje ademt teêrheid, Daar het in uw schaduw glimt. Zephir zweeft op zoele koeltjes, Door het somber dennenwoud, In deez' tempel, waar de Godheid, Haar gewijde woning houdt; Kom, o deelgenoot mijns levens! O Maria! reik me uw hand, Voel hoe mijn verteederd harte, Van een zuivre liefde brandt. O hoe statig blinkt de schepping, Mij in 't scheemrend duister aan, Sterker kloppen onze harten, En mijn oog ontrolt een traan; Maar bij 't uur der jongste scheiding, Daar, o dierbre lotgenoot! Daar verbreidt ons ook de nacht reeds O, die stille nacht des doods. Dan, maar beef niet, o Maria! Liggen wij gevoelloos neer, En de maan ziet ons dan nimmer, In haar koele schaduw weer. Schrikken wij niet voor dat tijdstip Na den langen nacht der tijd; Zien wij reeds den morgen gloren, In 't verschiet der eeuwigheid. [pagina 39] [p. 39] O hoe schoon lacht ons die morgen, Met haar gulle blikken toe, Welk een reeks van zaligheden, Wenscht ons 't rijzend heillicht toe. Als dien morgen aan zal breken, Aan de kim der eeuwigheid, Zal geen nacht ons meer bedekken, O spoed aan, onsterflijkheid. Vorige Volgende