Liter. Jaargang 14
(2011)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 70]
| |
Koos Meinderts
| |
[pagina 71]
| |
Nicolaes Maes, Oude vrouw in gebed, bekend als ‘Het gebed zonder end’, ca. 1656. Olieverf op doek, 134 × 113 cm. Amsterdam, Rijksmuseum, inv. nr. sk-c-535. Bruikleen van de gemeente Amsterdam.
| |
[pagina 72]
| |
Ook niet door de kat? denk ik dan. Mijn opoe heeft ook een kat, een zwarte, en dat is al net zo'n rover als die van u. Hoe heet uw kat? Die van mijn opoe heet Moortje. Alle katten die mijn opoe in haar leven heeft gehad, moesten Moortje heten en helemaal zwart zijn. De kat die ze nu heeft is Moortje 6, of Moortje 7. De andere Moortjes zijn allemaal van ouderdom doodgegaan. De Moortje van nu is nog jong. Drie jaar is ie pas. Ik denk niet dat mijn opoe deze Moortje zal overleven. Een kat kan wel 20 jaar worden. Dan is mijn opoe 114! Ik weet niet of ze dat haalt, hoor. Voor die tijd zal God haar wel hebben gehaald, toch? Nu ja, God. De dood, bedoel ik. Ik geloof niet zo in God. Sorry. ‘Als u dood bent opoe, ziet u Jan dan weer terug?’ Heel lang heb ik het haar niet durven vragen. Laatst heb ik dat toch gedaan, die keer toen ik haar vroeg hoe oud ze wilde worden. Jan is het grote verdriet in mijn opoe's leven. Jan was haar oudste kind. Hij is verongelukt. Negen jaar was hij. Net zo oud als ik nu ben. Het heeft nog in de krant gestaan. Mijn moeder heeft het krantenberichtje bewaard: Doodelijk ongeluk. Dodelijk met twee oo's, zo schreef je dat toen. Jan was een hoge schoorsteenpijp ingeklommen. Hij wilde weten of je bovenin de zee zou kunnen zien. Op het hoogste punt heeft hij zijn evenwicht verloren. Hij was op slag dood. Sinds die dag heeft mijn opoe nooit meer sieraden gedragen en ging ze altijd in het zwart gekleed. ‘Of ik Jan weer terug zie?’ vroeg opoe. ‘In de hemel,’ zei ik. Een poos zei ze niets, ze leek heel diep na te denken. ‘Nu verlang ik naar hem,’ zei ze toen. ‘Nog steeds, elke dag. Maar straks is dat voorbij. In de hemel verlang je nergens meer naar.’ Toen zei ík een poos niks. Ik dacht na over mijn opoe en haar verdriet om Jan. Hoe kon opoe in God blijven geloven! Ik zou boos zijn. Mijn opoe niet. Niet meer in ieder geval. En u? Zou u boos zijn als u zoiets zou zijn overkomen? Zou u net als mijn opoe in God blijven geloven? U draagt ook geen sieraden, valt me op. In het huis van mijn opoe is het alsof de tijd stil heeft gestaan. Ze heeft geen televisie en geen internet. Een bed en een tafel, vier houten stoelen en een donkere kast, dat is alles wat er bij haar in de kamer staat. Het is er donker en stil, net als bij u op het schilderij. De laatste keer dat ik bij haar op bezoek ging, keek ik door het raam naar binnen. Ik zag haar zitten aan tafel. Ik heb een poosje naar haar staan kijken. Net zoals ik nu naar u sta te kijken. | |
[pagina 73]
| |
Het was laat in de middag. Opoe zag er mooi uit in het schemerlicht. Toen kende ik u nog niet, anders had ik vast aan u moeten denken. Misschien ga ik mijn moeder vragen of we binnenkort weer eens bij haar langs gaan. Ik wil haar nóg iets vragen. ‘Wat denkt u opoe, heeft Jan de zee gezien?’ Dat wil ik haar nog vragen. Maar nu moet ik gaan. Dag mevrouw. |
|