L'empreinte de l'ange is het kuiltje vlak onder de neus op de bovenlip. Volgens de overlevering drukt een engel hier zijn vinger op bij de geboorte van een kind, om zo alle kennis die het kind heeft van vóór de geboorte weg te nemen en het als een onbeschreven blad de wereld in te sturen.
Nosh, dat zog op je lippen: zijn dat nog geluidjes over daarboven?
Een klein engelenduimpje heeft je mond afgeplakt,
boven jouw hemellichaam cirkelt alleen nog mijn hoofd:
een vlek met een gat waaruit tongentaal loopt. Als vanzelf
gaat dat hoger en hoger nu ik jou in dit slaapdorp de wereld
vertel in het grijs gebleekt huis waar we wonen; - los
behang, vocht langs de muren, de kop van een snoek
naast hoefijzers aan het hout van de deur gespijkerd -
Zal ik je leren hoe je woorden kunt maken voor hier beneden?
Alles ligt voor het grijpen, woorden zijn handschoentjes
- elk ding is heilig - en ik wil niet dat je de wereld begrijpt
maar blijft kijken met dat gepolijste oogwit waaruit je nu
kijkt naar het licht. Straks gaat het uit en open ik zachtjes
alleen voor ons beiden de luiken: hoog in het zielsblauwe duister
de sneeuw van een lichtkrant, ik weet niet wat er staat,
ik zeg vlug dat die bleekgele schijf een warm oor is dat naar mij
luistert. Ach Noshje, leg geen hand op mijn mond: ik kan niet
meer terug en nog veel meer maak ik ons fluisterend wijzer.
[pagina 4]
[p. 4]
[pagina 5]
[p. 5]
Regenbrenger
En daar zal eene hut zijn tot eene schaduw des daags tegen de hitte, en tot eene toevlucht en tot eene verberging tegen den vloed en tegen den regen.
Jesaja 4:6
We stonden naast de man die op de hoogte woonde
- Gods reservaat voor vliegden en jeneverbes -
te kijken naar het doven van de zon. De hemel werd
een glazen plas waarin een wolkje dreef van kwarts,
niet groter dan zijn blauw gevlekte hand die naar het
dekzand wees: een kever waarop goud weerkaatste
rolde een keutel uit de ondergroei naar boven tot
bij de veranda van het zwart geblakerd huis waarin
wij praatten tot het laatste houtblok doofde: over verlangen
naar een sigaret. Over volledig leven volgens Benedictus' regel
niet meer te willen zijn dan specialist in het vinden van
dit ene: de moeder aller stenen (goed voor het vogelen
en ingewand; maag, galblaas, nieren, lever, goed
tegen droge huid). De regenbrenger. Het donker
van zijn kneuzingen lachte hij weg toen wij de jaspis
vonden; ach, blauwsap van bessen. Onder zijn wakend
oog streelden we in zijn hand het steentje van oud
offerbloed en zwegen: druppelt, gij hemelen. Drie mannen
op een berg, wachtend op onderdak; een huis van warme regen.