| |
| |
| |
Klaas Touwen
Kleine liturgische catechese
Omdat ik nog altijd geen besluit heb kunnen nemen, ben ik vandaag maar naar een dienst geweest van de Christelijke Gereformeerde Kerk. Uit mijn jeugd weet ik dat je nooit beter kunt nadenken dan tijdens dat almaar voortkabbelende, murmelende geluid van een dominee die een preek houdt. De man op de kansel bediende het Woord des Heren over Genesis 27 vers 22. Hij praatte daar minstens een uur lang over, en toch heb ik er niet één woord van gehoord. Wel heb ik, met een brok in mijn keel, alle psalmen meegezongen - gelukkig nog in de oude berijming. Alleen psalm 138 vers 4 kon ik niet over mijn lippen krijgen - ik denk omdat ik te graag wilde dat het waar zou zijn.
Maarten 't Hart, De kroongetuige
Er bestaat in Nederland geen kerkgenootschap dat niet zo nu en dan gezangen zingt, al zijn de hymnen van hen die men ‘zwaar’ en ‘zwart’ noemt, op één of twee handen te tellen. Gezangen zijn psalmi idiotici, van eigen makelij. Men kan zonder. De klassieke liturgie bedient zich allereerst en allermeest van psalmen. Een gemeente die een paar missen kent (kyrie, gloria, credo, sanctus, agnus dei), kan verder met psalmen volstaan, hoewel de apostel anders heeft aanbevolen: ‘psalmen, hymnen en geestelijke oden’ (Kolossenzen 3,16).
Zo'n mis heet een ordinarium: de vaste delen, het ordinaire, dat wat men zondag aan zondag gewoon is. De psalmen daarentegen behoren tot het proprium: het bijzondere, eigen aan juist déze zondag.
Tot 1969 was wereldwijd een eenjarig rooster van schriftuurlijk lezen en zingen gangbaar, luthers, anglicaans, rooms-katholiek. Met onderling de nodige verschillen, maar toch, zeg maar het rooster waarop Bach zijn cantates schreef.
Met de liturgiehervorming van het Tweede Vaticaans Concilie werd een driejarig rooster geïntroduceerd, dat na verschillende revisies - via de Amerikaanse bisschoppen en het Oud-Katholiek Kerkboek (1993) - in de Nederlandse Samen-op-Weg gemeenten gangbaar is geworden en zijn beslag heeft gekregen in het Dienstboek, een proeve (1998).
Driejarig: het a-jaar leest Matteüs, het b-jaar Marcus, het c-jaar Lucas, terwijl Johannes over deze drie jaren verdeeld vooral in de Veertig dagen en in de Paastijd open ligt. En elke evangelieperikoop correspondeert met een oudtestamentische lezing die er thematisch bij is gekozen. Daartussen wordt een brieflezing opgeslagen,
| |
| |
die veelal nergens op slaat, dus niet in bedoeld verband met die andere lezingen staat. We vieren tenslotte geen themazondagen. Liturgie vraagt niet slechts om een harmonieus ensemble maar ook om contrapunt.
Voor en na de lezingen klinken psalmen. En ook de keuze daarvan wordt niet aan de willekeur van de dominees overgelaten. Die psalmen staan voorgeschreven, ze zijn gerelateerd aan de lezingen en soms ook weer helemaal niet (introitus).
Iedere zondag heeft zijn eigen gezicht. Zo in het vroegere eenjarige rooster, zo ook - maar met een veel bredere bijbelse variëteit - in de huidige driejarige leeswijze(rs). De psalmen komen daarbij in vijf verschillende rubrieken voor (rubriek: de rode - ruber - letters in het missaal): als introitus, graduale, alleluia, offertorium en communio.
| |
Introitus
De eerste psalm is de introitus, de psalm van de intrede. Ambtsdragers en kinderen komen door het middenpad de kerk binnen en dragen het processiekruis, een kaars, de bijbel met zich mee. Ondertussen wordt gezongen zo lang als de processie duurt. Een introitus bestaat uit twee delen: de antifoon en de eigenlijke psalm. Daarvan is de antifoon het meest toonaangevend. Soms zijn hele zondagen naar de antifoon genoemd. Bijvoorbeeld de eerste zondag van Advent: Ad te levavi, ‘Tot U, Heer, hef ik mijn ziel op; mijn God, op U vertrouw ik’ (Psalm 25,1-2a). De tweede zondag van Advent heet Populus Sion, naar Jesaja 30,19: ‘Gij volk van Sion, zie, de naam des Heren komt van verre om de volkeren te verlossen.’ En de zondag daarop draagt de naam Gaudete, naar de antifoon: ‘Verblijdt u in de Heer te allen tijd...’ (Filippenzen 4,4-5). Uit deze voorbeelden blijkt tevens dat de antifoon niet altijd uit de psalmen is genomen maar dikwijls ook uit apostelen en profeten.
Na de antifoon klinkt de psalm. In het geval van die eerste zondag van Advent Psalm 25,4-6. Op de tweede Advent Psalm 80,2-3.18 en 20. Op Gaudete Psalm 85,2.5.10 en 12. De aangegeven verzen in ieder geval. Hoeveel van de psalm gezongen wordt is mede afhankelijk van de lengte van dat middenpad. Hebben de ambtsdragers de altaartafel bereikt, dan wordt het tijd de psalm af te sluiten en nogmaals de antifoon te zingen.
Protestanten menen dikwijls dat dit soort overwegingen: rekening houden met de architectuur van de kerk of met de lichtvoetigheid van de voorganger, typisch paapse ondeugden waarmee de inhoud wordt verkwanseld aan het ritueel. Maar ook van protestantse zijde zijn voorbeelden bekend van een dergelijk psalmgebruik. Zelfs zonder dat men de woorden waar het op aan komt markeerde met een antifoon. Ysbrand van Hamelsveld vermeldt in zijn De zedelijke toestand der Nederlandsche natie op het einde der achttiende eeuw (Amsterdam 1791) het psalmgezang tussen schriftlezing en preek. Had de dominee eenmaal de kansel bereikt, zijn keel
| |
| |
geschraapt, klaar om de preek uit te spreken, dan hielden voorzanger en gemeente abrupt op met zingen ‘ofschoon de zin niet geëindigd en er dikwijls niets gezongen is, dan eene aanspraak aan de Godheid.’
Een inhoudelijk verband tussen de psalm en de lezingen is dikwijls ver te zoeken. Vooral op de groene zondagen (dus met groene paramenten), de zondagen die in het romeins missaal ‘zondagen door het jaar’ worden genoemd, staat de intochtspsalm los van wat verder aan de orde komt. Bijvoorbeeld in de zomer zijn nog sporen van een oude doortellende zangpraktijk - cantio continua - te vinden. Gewoon doorzingen. Elke zondag een volgende psalm:
vii |
na Trinitatis: Psalm 47 |
viii |
na Trinitatis: Psalm 48 |
ix |
na Trinitatis: Psalm 54 |
x |
na Trinitatis: Psalm 55 |
Van de introitus heeft de antifoon dus sterkere papieren dan de psalm zelf. Niettemin wordt - ook in het oecumenisch leesrooster van de Raad van Kerken - die psalm almaar gepromoot met veronachtzaming van de antifoon. Dat houdt verband met de vooral in protestantse kring wijdverbreide gewoonte van het berijmde zingen, dat zich niet zomaar met een antifoon laat verenigen. Daar is minstens een koor voor nodig, in ieder geval een voorzanger.
Hoe dan ook, de dominees die de intochtspsalm aanduiden als ‘de psalm van de zondag’ hebben er niet veel van begrepen. Die aanduiding komt veeleer het graduale toe.
| |
Graduale
Na de eerste lezing uit de boeken van Mozes zogezegd of uit de profeten wordt het graduale gezongen. Die werd ingezet door de voorzanger vanaf de treden van de ambo, het verhoog, de lezenaar. Vandaar: ‘trappengezang’, graduale (gradus = traptrede).
Andere benamingen: ‘tussenzang’, ‘antwoordpsalm’, ‘responsoriepsalm’. Die ‘respons’ is niet gedacht als antwoord op de lezing, maar slaat op de zangwijze van de psalm. Een heen en weer: de psalmverzen worden gezongen door de cantor of de schola cantorum, de gemeente zingt - de psalm beantwoordend - telkens het refrein.
Het graduale maakt deel uit van het samenspel van lezingen. In schema:
| |
| |
oude testament |
graduale |
|
epistel |
|
alleluia |
evangelie |
Er zijn welbeschouwd vier lezingen, waarvan (in ieder geval) het graduale gezongen wordt. Met de oudtestamentische lezing en het evangelie vormt het graduale de thematische as van de dienst. De epistel staat op zichzelf. Dikwijls wordt zondag aan zondag de brief bij stukje en beetje uitgelezen. Dat heeft zin, maar het is niet de bedoeling hier verbanden te leggen die er niet zijn. Laat de apostel voor zichzelf spreken.
Het graduale is dus ‘de psalm van de zondag’, gezongen schriftlezing. Een voorbeeld voor wie op Gaudete, de derde zondag van Advent, ter kerke gaat:
profeet: Jesaja 35,1-10 |
antwoordpsalm: Psalm 146 |
|
epistel: Jakobus 5,7-10 |
|
halleluja: Psalm 80,2 en 20 |
evangelie: Matteüs 11,2-11 |
Uitgangspunt is de vraag van Johannes de Doper: ‘Zijt Gij degene die komen zou, of hebben wij een ander te verwachten?’ Jezus geeft daarop ten antwoord: ‘Gaat heen en boodschapt Johannes wat gij hoort en ziet: blinden worden ziende en lammen wandelen, melaatsen worden gereinigd en doven horen en doden worden opgewekt en armen ontvangen het evangelie. En zalig is wie aan Mij geen aanstoot geeft’ (Matteüs 11,3-6).
De profeetlezing past daar wonderwel bij: ‘Zegt tot de versaagden van hart: Weest sterk, vreest niet; zie, uw God zal komen met wraak, met de vergelding Gods; Hij zal komen en Hij zal u verlossen. Dan zullen de ogen der blinden geopend en de oren der doven ontsloten worden; dan zal de lamme springen als een hert en de tong van de stomme zal jubelen’ (Jesaja 35,4-6).
En Psalm 146 zingt (Gezangen voor Liturgie):
| |
| |
Refrein a: |
Een loflied voor de Heer, heel mijn leven, |
Refrein b: |
een psalm tot het laatst voor mijn God. |
Vers 1: |
Hij die recht doet aan de verdrukten, |
|
brood geeft aan wie hongerig zijn. |
Refrein a: |
Een loflied voor de Heer, heel mijn leven. |
Vers 2: |
De Heer, die de geboeiden bevrijdt, |
|
de Heer, die de blinden weer zien doet. |
Refrein b: |
Een psalm tot het laatst voor mijn God. |
Vers 3: |
De Heer die opricht de gekromden, |
|
de Heer heeft de rechtvaardigen lief. |
Refrein a: |
Een loflied voor de Heer, heel mijn leven. |
Vers 4: |
De Heer waakt over de vreemdeling |
|
en houdt staande de weduwe en wees. |
|
Maar de wandel der bozen verstoort Hij. |
Refrein b: |
Een psalm tot het laatst voor mijn God. |
Vers 5: |
De Heer heerst tot in eeuwigheid, |
|
ùw God, Sion, geslacht op geslacht. |
Refrein a: |
Een loflied voor de Heer, heel mijn leven, |
Refrein b: |
een psalm tot het laatst voor mijn God. |
|
Ida G.M. Gerhardt en Marie H. van der Zeyde |
De Jakobuslezing en het alleluia staan tot dit alles in een veel losser verband en treffen meer algemene adventstonen. Die brieflezing kan met evenveel recht 1 Korintiërs 4,1-5 zijn (zo het luthers lectionarium) en dat alleluia mag in plaats van Psalm 80,2 ook het daaropvolgende vers zijn (zo het romeins missaal). Hier zijn allerlei verschuivingen en nadere nuanceringen mogelijk. De thematische as wordt immers door de profeet, de psalm en het evangelie bepaald.
| |
Alleluia
Het alleluia begroet het evangelie met een passend vers, soms uit het evangelie (zo vooral te vinden in het romeins missaal). Dikwijls herhaalt het alleluia slechts een enkel vers uit het graduale.
In de Veertig dagen vervalt het alleluia. Men kan moeilijk applaudisseren als het evangelie de passie preekt. In plaats daarvan klinkt het tractus (‘getrokken’), meestal een psalmtekst, zonder onderbreking (‘in één trek’) te zingen door cantor of koor.
| |
Offertorium
Na de bediening van de Schrift klinkt het offertorium (offerre = aanbieden) als overgang tot de dienst van de Tafel. Brood en wijn, geld en goede gaven worden door de
| |
| |
diakenen ingezameld en klaargezet. Een deel daarvan komt apart te staan ‘om voor ons te worden tot lichaam en bloed van onze Heer Jezus Christus’. Daar gaat de aandacht naar uit. Maar die diakenen zijn dat andere toch niet vergeten? Geld, fruit, bloemen. De tafel is het draagvlak van het diaconaat.
En ook als - in weerwil van Luther en Calvijn! - niet iedere zondag Avondmaal wordt gevierd, kan het offertorium wel gezongen worden. We bidden toch ook elke zondag ‘Geef heden ons dagelijks brood’? Dat herinnert al evenzeer aan een volledige hoofddienst van Schrift en Tafel. Van de collecte geldt hetzelfde.
Het offertorium van de hierboven toegelichte derde zondag van Advent is Psalm 85,2 en 3:
Gij zijt uw land goedgunstig geweest, o Heer,
in het lot van Jakob hebt Gij een keer gebracht;
Gij hebt de ongerechtigheden van uw volk vergeven,
Een week eerder op de tweede zondag van Advent was het offertorium Psalm 85,7 en 8:
Zult Gij ons niet doen herleven,
opdat uw volk zich in U verheuge?
O Heer, toon ons uw goedertierenheid
Die psalmverzen zijn niet allemaal heel precies bij de lezingen uitgezocht. Ze zijn veeleer karakteristiek voor de hele Adventstijd. In deze weken kan Psalm 85 dienen als introitus, graduale, alleluia. offertorium, communio. Het is de adventspsalm bij uitnemendheid.
| |
Communio
Tenslotte klinkt tijdens de gemeenschap van brood en wijn de communio. Veelal een psalmvers, soms ook een kernachtig vers uit de lezingen, vooral uit het evangelie. Heel geliefd onder lutheranen is Psalm 145,15-16:
Aller ogen wachten op U, Here,
en Gij geeft hun allen hunne spijze te rechter tijd.
en verzadigt alles wat leeft met welbehagen.
| |
| |
Maar belangrijker dan enig begrip van de liturgische rubricering van de psalmen in de hoofddienst - en van het psalmengebed in de getijden, dat zou een hoofdstuk apart zijn -, is het besef van wat het is: eredienstelijk te zingen. Dus die psalmen in de liturgie, wat is daar anders aan dan luidkeels te galmen in de badkamer, je uit te zingen op de fiets of aan het strand of 's avonds geschaard rondom het harmonium?
Drie opmerkingen daarover: 1. de psalmodie is geen geloofsuiting maar geloofsinning; 2. met het psalter op de lippen wordt de gemeente tijdgenoot van David, Asaf, de Korachieten en alle heiligen; 3. de psalmen zijn de gebeden van de Messias.
| |
Inhaleren
Psalmzingen gaat niet uit volle borst. Het is niet de allerindividueelste expressie van het allerindividueelste geloof. Want geloven, dat doe je maar thuis. We zitten hier nu eenmaal in de kerk, niet om je mooie geloof te uiten maar om het geloofsgemeenschappelijke in te oefenen. De liturgie geeft niet toe aan allerlei subjectieve oprispingen maar zoekt de objectiviteit. O misverstand! Objectief niet in de zin van: feitelijk of vaststaand, rationeel, onweerlegbaar. Objectief in de liturgie is dat wat van de andere kant komt. Anders zou heel deze godsdienstoefening in een onderonsje blijven steken. Zodoende: niet geloven maar loven!
De dappere psalmzinger hoeft dus niet zelf te kunnen verantwoorden wat hij zingt. Hij zingt het zich te binnen. Zij zingt het naar zich toe. Zingen in de liturgie is inhaleren, zich opnieuw te binnen brengen, zingen dat het waar wordt.
Zingen, dat doe je niet uit volle borst, -
je zingt inademend, omdat je leeg bent,
tegen de eenzaamheid in zing je, tegen
het ‘nee’, je zingt zoals je drinkt: van dorst.
Willem Barnard (geciteerd uit Psalmzingen in de Nederlanden, J. de Bruijn/W. Heijting, 1991)
| |
Gelijktijdig
Er is niets zo vervelend als de ‘actualisering’ van een tekst. Dominee gaat na de uitleg over tot de toepassing. Het grandioze verhaal verkruimelt tot een net iets te kleine moraal, zodat de gemeente er de komende week ‘iets mee kan’. Alsof déze werkelijkheid toetssteen is. Alsof de tekst zichzelf moet rechtvaardigen ten overstaan van de waan van vandaag en morgen. Alsof de actualiteit de Schrift pas relevant maakt. Iedere ‘toepasselijke’ tekst is er met de haren bij gesleept. Het past nooit.
| |
| |
Liturgie raakt aan een wonderlijke eenheid van tijd en plaats. ‘Och of gij heden naar zijn stem hoordet’ (Psalm 95,7). Dat door ‘zijn stem’ gekwalificeerde heden is niet te reduceren tot de levensdagen van de psalmist. Als die psalm gezongen wordt valt dàt heden samen met dít heden. En als de apostel vanaf de lezenaar het woord neemt, met gezag: ‘Maar thans...’, is er toch echt iets meer aan de hand dan dat een meneer of mevrouw netjes uit een eerbiedwaardig boek voorleest. Paulus zelf staat daar te oreren. De man of vrouw op de kansel zal er straks de handen aan vol hebben hem nader te nuanceren, tegen te spreken, de lezing in een historisch verband te plaatsen. Maar de acte van het lezen en zingen zelf verzet zich - theatraal! - tegen die (noodzakelijke) relativering.
De schriftlezing, gelezen en gezongen, is een gestalte van de communio sanctorum, ‘de gemeenschap der heiligen’. De gemeente hier voor het altaar heeft David en al die anderen in haar midden. Schriftuitleg is dan ook niet het eenrichtingsverkeer waarmee een tekst van ooit naar hier versleept wordt, maar is een gesprek tussen alle bij deze tekst betrokkenen, waarbij niet van te voren vaststaat dat de gewijde bijbelschrijvers het laatste woord hebben.
‘Dubbele hermeneutiek’ heet dat. De schrijver en de redacteur en allen die de tekst hebben overgeleverd, gezongen, voorgelezen, gehoord, er met opgetrokken wenkbrauwen het zijne of het hare van hebben gedacht, zijn tijdgenoten van de gemeente in wier midden dit schriftwoord vandaag opklinkt. En wie legt wie nu uit? De lezer de tekst? Of de tekst de lezer? Of ik die psalm versta is niet zo belangrijk. Dat die psalm mij verstaat! In dit zinsverband te leven is mij onnoemelijk veel liever dan wat ik verondersteld wordt ‘ermee te kunnen’.
| |
Messiaans
Wij zijn de eersten niet die deze psalmen op de lippen nemen. De Messias zelve is de eerst aangewezene om zo te zingen en te bidden. De psalmen zijn de gebeden van de Messias. Dat is een joods gedachtegoed, oudtestamentisch verankerd. En het evangelie sluit zich daarbij aan. Jezus bidt psalmen. ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?’ Dat is niet slechts een enkele regel. Het is de eerste regel van Psalm 22 en daarmee de gangbare aanduiding dat die hele psalm bedoeld is.
In het ‘ik’ van de psalmen begint het messiaanse leven te zingen. Wie de psalmen meezingt verenigt zich met de stem van de Messias. Daar is toch de hele liturgie om begonnen?
| |
| |
| |
Literatuur
Romeins Missaal. Latijn en Nederlands voor zondagen en feesten. Met de lezingen en een kyriale. |
Vereniging voor Latijnse Liturgie, Utrecht 1979.
Kerkboek van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland, Gooi en Sticht, Baarn 1993. |
Dienstboek. Een proeve. Schrift - Maaltijd - Gebed. Boekencentrum, Zoetermeer 1998. |
Liedboek voor de Kerken, Interkerkelijke Stichting voor het Kerklied, 's-Gravenhage 1973. |
Gezangboek van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland, Gooi en Sticht, Hilversum 1990. |
Gezangen voor liturgie, Gooi en Sticht, Baarn 1996. |
Voor de kinderen van Korach. Dramatiek en Liturgische Gestalte van de Psalmen (meerdere delen), Amsterdam vanaf 1987. Psalmbewerking door Karel Deurloo, Willem Vogel, Sytze de Vries en anderen. Uitsluitend verkrijgbaar bij de Prof. Dr. G. van der Leeuwstichting, Postbus 14055, 3508 sc Utrecht. |
Contrafacten, een keuze uit de psalmzettingen van Heinrich Schütz, St. Centrum voor de Kerkzang, Den Haag 1988. Met nieuwe Nederlandse teksten van onder vele anderen Henk Abma en Willem Barnard. |
Met harp en al. Psalmen van David, in de vertaling van Pieter Oussoren, getoonzet door Gert Oost, voor studie, meditatie en gebed en om te zingen in kloosterlijke koorstijl. Boekencentrum, Zoetermeer 1995. [Aangepaste uitgave van De stem van David, Voorburg 1989. Beide antiquarisch verkrijgbaar.] |
Het Boek der Psalmen (vertaling Gerhardt en Van der Zeyde), getoonzet door Benedictijner en Cisterciënzer monniken, Katholieke Bijbelstichting, Boxtel, 1e druk 1975, 3e verbeterde druk 1992. Vgl. Antiphonale (‘Abdijboek’), Annie Bank bv, Amsterdam/Intermonasteriële Werkgroep voor Liturgie, Oosterhout 1981 e.v. |
|
|
|