Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 32
(2018)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |||||||||||
Over oerwoud en olifanten
| |||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||
uit, waarin ik prentenboeken van Nederlandse schrijvers, Surinaamse schrijvers, en schrijvers van gemengde afkomst tegen elkaar afzet. | |||||||||||
Het gevaar van een ‘single story’Deze studie naar de beeldvorming van Suriname past binnen de aanhoudende aandacht voor culturele diversiteit in de jeugdliteratuur. Uit het zomernummer 2017 van Literatuur zonder leeftijd blijkt dat dit onderwerp nog altijd hoog op de jeugdliteraire agenda staat. De roep om meer jeugdboeken die de diversiteit van de Nederlandse samenleving weerspiegelen, klinkt steeds luider. Het is voor de ontwikkeling van kinderen immers cruciaal dat zij zichzelf kunnen herkennen in de boeken die ze lezen of voorgelezen krijgen, dat ze zich erkend voelen, en dat ze kennis kunnen maken met de culturen die Nederland rijk is. Kinderen hebben behoefte aan zowel spiegels als ramen om de wereld om hen heen te ontdekken (Miradi, 2017, p. 181), en het is belangrijk om kritisch te zijn over wat ze in die spiegels en door die ramen zien. Zo vertelde een Surinaamse moeder uit Amsterdam aan recensent Bas Maliepaard dat haar dochter dacht dat ‘alleen blonde meisjes prinsesjes konden zijn’ (Maliepaard, 2012, z.p.). Ook de Nigeriaanse schrijfster Chimamanda Ngozi Adichie vertelt in haar TED-talk over een soortgelijke ervaring: I had become convinced that books by their very nature had to have foreigners in them and had to be about things with which I could not personally identify. [...] So what the discovery of African writers did for me was this: It saved me from having a single story of what books are. (Adichie, 2009, z.p.) Ze onderstreept het belang van een uiteenlopend aanbod van verhalen over verschillende culturen: ‘Stories matter. Many stories matter. Stories have been used to dispossess and to malign, but stories can also be used to empower and to humanize’ (2009, z.p.). Als steeds hetzelfde verhaal opnieuw verteld wordt, ontstaat er een ‘single story’, een eenzijdig verhaal. Zo'n verhaal lokt stereotypen en vooroordelen uit, en het probleem met stereotypen is niet dat ze in essentie onwaar zijn, maar dat ze onvolledig zijn, betoogt Adichie (2009, z.p.): ‘They make one story become the only story.’ Het gevaar is dat een | |||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||
eenzijdig verhaal de verschillen of de overeenkomsten tussen mensen onevenredig benadrukt, waardoor een weinig genuanceerd beeld ontstaat. Het onbegrip en de onwetendheid die mogelijk volgen uit een dergelijk eenzijdig beeld over de Ander, kunnen bijdragen aan sociale spanningen en onverdraagzaamheid. Een belangrijke factor in het ontstaan van een eenzijdig verhaal is macht. Adichie noemt het ‘nkali’, wat losjes vertaald neerkomt op ‘groter zijn dan een ander’. Het is volgens haar een leidend principe in de manier waarop we verhalen vertellen: Stories too are defined by the principle of nkali: How they are told, who tells them, when they are told, how many stories are told, are really dependent on power. Power is the ability not just to tell the story of another person, but to make it the definitive story of that person. (Adichie, 2009, z.p.) In de relatie tussen Suriname en Nederland is een dergelijke machtsstructuur waar te nemen. De Gouden Eeuw kenmerkt niet alleen een welvarende periode in de Nederlandse geschiedenis, maar staat ook te boek als een zwarte bladzijde vanwege de onmenselijke slavenpraktijken. Afrikaanse slaven werden naar de plantages op de ‘Wilde Kust’ van Zuid-Amerika vervoerd om het zware werk op te knappen. Met de verspreiding van een negatief en essentialistisch beeld van de zwarte bevolking werd de slavernij gerechtvaardigd: ‘de Afrikaan’ was lui, wreed, losbandig en bovendien inferieur vanwege de donkere huidskleur (Oostindie, 1997, p. 41). Na de afschaffing van slavernij in 1863 bleef Suriname een Nederlandse kolonie, waar de invloed van de Nederlanders nog altijd merkbaar was, zoals blijkt uit het volgende fragment uit de VPRO/NTR-documentaire Andere Tijden: Leven in koloniaal Suriname: De manier waarop je gekleed was, de manier waarop je sprak, de manier waarop je je voedsel voorbereidde; dat was ingegeven door de Nederlanden en dat was dominant. De witte man stond aan de top. En dan krijg je de anderen daaronder. Hoe donkerder je was, hoe lager je op de maatschappelijke ladder stond. (Ruigrok, 2015) | |||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||
Gezien de grote impact die de Nederlandse aanwezigheid heeft gehad op de Surinaamse samenleving is het niet ondenkbaar dat er referenties naar het koloniale verleden te vinden zijn in de jeugdliteratuur. Daarom stel ik in het voorliggende onderzoek het zoeklicht onder andere af op verwijzingen naar machtsverhoudingen, die teruggevoerd kunnen worden op het slavernijverleden, om zo inzicht te krijgen in hoeverre dat verleden nu nog steeds invloed uitoefent op de beeldvorming van Suriname. Dat doe ik vanuit een imagologische invalshoek. De imagologie is een theoretisch kader dat gericht is op de literaire representatie van een Ander, met als doel de stereotypen en vooroordelen die geassocieerd worden met die betreffende Ander naar de oppervlakte te halen.Ga naar voetnoot1 Een oriëntalistisch perspectief, dat uitgaat van de relatieve machtsverhouding tussen het Westen en het Oosten ten gunste van het Westen (Said, 1978, p. 3), sluit nauw aan bij het imagologische uitgangspunt. Vanuit dit gecombineerde imagologisch-oriëntalistische gezichtspunt bestudeer ik patronen in de beeldvorming van Suriname. Bij de selectie van het corpus heb ik ervoor gekozen om prentenboeken te analyseren, om zowel de tekstuele als de visuele representatie van Suriname te bestuderen. Door middel van twee zoekopdrachten in het Centraal Bestand Kinderboeken, met als respectievelijke zoektermen ‘prentenboeken Suriname’ en ‘Surinaamse prentenboeken’, is een corpus samengesteld van tien prentenboeken, gepubliceerd tussen 1978 en 2013.Ga naar voetnoot2 Naar aanleiding van de casus Leeflang/Van Kempen zijn de boeken gecategoriseerd op basis van de afkomst van de schrijvers. Dat resulteerde in drie categorieën: Surinaamse, Surinaams-Nederlandse, en Nederlandse auteurs. Eén boek uit die laatste categorie is in opdracht gemaakt ter ere van 150 jaar afschaffing van de slavernij. Het bijzondere geval van Winston Leeflang is als aparte categorie beschouwd. De andere negen boeken bleken gelijk verdeeld te kunnen worden over de categorieën. | |||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||
Handvatten voor de analyse van het corpus vond ik in een model van Dominique Sandis (2004, p. 112), met negen elementen die zij als terugkerende componenten in de literaire constructie van culturen identificeert. Deze elementen betreffen onder andere gewoonten en tradities, religie(s), taal, cultureel erfgoed, flora en fauna, het dagelijkse leven, en ideologische en politieke opvattingen. In aanvulling op Sandis' model - en ingegeven door de categorisatie naar culturele achtergrond - gaat speciale aandacht uit naar de zogeheten vijf F'en van Elsie Begler (1998): ‘food, fashion, fiestas, folklore, and famous people’ (geciteerd in Doll & Garrison, 2013, p. 8). Wanneer een cultuur voornamelijk aan de hand van deze vijf elementen wordt gerepresenteerd, brengt dat het risico van een oppervlakkige of stereotiepe beeldvorming met zich mee. De verwachting is dat Nederlandse auteurs, als ‘culturele outsiders’, zich vaker beroepen op deze vijf elementen dan de Surinaamse schrijvers, die de Surinaamse cultuur immers uit eerste hand kennen en meer gebruik kunnen maken van wat Begler ‘cultuur met een kleine “c”’ noemt: ‘the social, economic and political systems of a society - with people's values and beliefs providing a framework for all other aspects’ (Doll & Garrison, 2013, p. 8). Voor de analyse van de illustraties is gebruik gemaakt van de beeldcodes die William Moebius (1990, pp. 139-143) voorstelt. Deze codes betreffen de symbolische betekenis van bepaalde visuele elementen, zoals de positie van een personage op de pagina, de omkadering van de illustraties, en het gebruik van lijnen, vlakken, en kleuren. Zo worden donkere kleuren bijvoorbeeld geassocieerd met teleurstelling, en felle kleuren met blijdschap. Uit deze analyse blijkt dat de hypothese dat Nederlandse schrijvers zich vaker van de vijf F'en zouden bedienen dan Surinaamse schrijvers niet is uitgekomen. Het omgekeerde blijkt zelfs: in de boeken van de Surinaamse auteurs zijn net wat meer verwijzingen naar de vijf F'en gevonden dan in die van de Nederlandse auteurs. Daarbij verschillen de groepen auteurs in de soort ‘F’ die ze benutten en de manier waarop ze dat doen. Ook wat betreft de setting van de verhalen en de personages lijken zich patronen af te tekenen die samenhangen met de culturele achtergrond van de schrijvers. In wat volgt zal ik deze bevindingen bespreken en illustreren met voorbeelden uit het corpus. | |||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||
PatronenHet oerwoudEen eerste patroon betreft de setting van de verhalen: zeven van de tien prentenboeken spelen zich in Suriname af. Dit gaat om alle drie de boeken van de Surinaamse auteurs, twee boeken van Surinaams-Nederlandse auteurs, één boek van een Nederlandse auteur, en het verhaal van Winston Leeflang. In vier daarvan (één uit elke categorie) is het oerwoud de primaire locatie. Dat oerwoud wordt doorgaans gevisualiseerd als een dichtbeboste en dunbevolkte plek. Vanuit een oriëntalistische invalshoek, die uitgaat van de relatieve superioriteit van het Westen ten opzichte van de rest van de wereld, kan dit gelezen worden als een teken van primitiviteit. Een gebrek aan bebouwing en industrie suggereert wellicht economische en technologische achterstand. Ook het imagologische model van centrale en perifere landen is hier van toepassing: centrale gebieden (in dit geval het Westen) worden gezien als progressief en modern, terwijl landen in de periferie (hier: Suriname) eerder de stempel ouderwets of traditioneel krijgen (Chew, 2006, p. 184). Een element dat deze beeldvorming mogelijk versterkt, is het geloof in spirituele krachten dat sterk samenhangt met de ongetemde, bosrijke omgeving. In drie van de vier boeken die zich in deze setting afspelen, wordt het oerwoud voorgesteld als een magische en mysterieuze plek, en zelfs als de verblijfplaats van geesten en goden. Daarmee is het de locatie waar het magische denken en het magische realisme bij uitstek hun uitwerking vinden. Een voorbeeld is te vinden in Woebie en Djoekie: de geheimen van het oerwoud (Strelitski & De Hartog, 2007). De ‘geheimen’ uit de titel verwijzen naar de zogenoemde orchideeënkindjes: kleine, feeënachtige wezentjes die zorg dragen voor het oerwoud. Als Woebie en Djoekie verdwalen, schieten de orchideeënkindjes hen te hulp. Aan de realistische omgeving wordt zo een magisch element toegevoegd, dat zich manifesteert zodra Woebie en Djoekie het nodig hebben. Bovendien komt er wat van die magie mee naar Nederland als een van de orchideeënkindjes zich in een rugzak van de vakantiegangers verstopt, waarmee gesuggereerd wordt dat magie in Nederland ontbreekt. Zo wordt een contrast geschetst tussen beide landen, met Suriname als een exotische plek ‘where the laws of normality, realism and mundane plausibility | |||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||
are suspended in favour of “strange”, exciting, unpredictable and sometimes even supernatural or magical events’ (Leerssen, 2007, p. 325). Deze interpretatie van het exotische, magische oerwoud wordt gestuurd door de context waarin het boek gemaakt is. Vanuit een Caraïbisch of Surinaams perspectief is het magische denken wellicht een vanzelfsprekend aspect van de (jeugd)literatuur. Een exotische lezing van het oerwoud als verblijfplaats van spirituele of magische krachten werkt daarom enkel vanuit een Nederlandse context; van daaruit gezien is Suriname immers ‘exotisch’. In het geval van Woebie en Djoekie is er bovendien sprake van een ‘positive appreciation of the exotic’ (Leerssen, 2007, p. 325), ingegeven door de positieve eigenschappen die de orchideeënkindjes toegeschreven krijgen. In de eerste plaats zijn ze behulpzaam. De verdwaalde vakantiegangers bevinden zich in een angstige situatie, en zijn wellicht zelfs afhankelijk van de orchideeënkindjes voor hun overleven. Die laatsten bevinden zich op dat moment in een relatief machtigere positie, maar schieten de twee vriendjes wel te hulp. In deze zin is er sprake van een omgekeerde machtsverhouding in vergelijking met de koloniale periode, waarin de buitenlandse kolonisatoren hun macht over de lokale bevolking misbruikten om ze in slavernij te dwingen. In Woebie en Djoekie laten de orchideeënkindjes zich van een betere kant zien, en vormen zo een tegenvoorbeeld. Verder krijgen ze naast behulpzaamheid ook de positieve eigenschap zorgzaamheid toebedeeld: bomen en planten bloeien in het bijzijn van de orchideeënkindjes, zelfs als ze naar het ‘magieloze’ Nederland gebracht worden. Hoewel de interpretatie van het oerwoud als verblijfplaats van spirituele krachten voorkomt in verhalen van zowel Surinaamse en Surinaams-Nederlandse als Nederlandse auteurs, is er toch een verschil in de manier waarop dat spirituele of magische vorm krijgt. In de verhalen van de twee eerstgenoemde groepen schrijvers blijft het een onzichtbare entiteit, terwijl het in Woebie en Djoekie fysiek vorm krijgt in de orchideeënkindjes. Dat suggereert toch een meer rationele instelling, namelijk dat iets pas bestaat als het ook zichtbaar is. | |||||||||||
Macht in de dierenwereldEen tweede patroon betreft de personages. In de helft van de boeken uit het corpus is een hoofdrol weggelegd voor een dierlijk figuur. Het gaat hierbij om | |||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||
de drie boeken van Surinaamse auteurs, één van een Surinaams-Nederlandse schrijver, en het boek van Winston Leeflang. Het optreden van dierlijke personages in dit corpus past binnen de ruimere context van de creoolse verteltraditie, waarin dieren een zodanig grote rol spelen dat Michiel van Kempen in zijn naslagwerk Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur (2003, pp. 143-145) een hoofdindeling voorstelt op basis van een menselijke of een dierlijke protagonist. Onder de dierlijke hoofdpersonages wordt een tweede onderscheid gemaakt tussen spinvertellingen (‘Anansitori’)Ga naar voetnoot3 en fabels (‘verhalen met andere dieren’). In dit opzicht kunnen alle prentenboeken uit het corpus met een dier in de hoofdrol onder de tweede noemer geschaard worden. Kenmerkend voor de fabel is dat de dierenwereld een spiegel voorhoudt aan de mensenwereld, wat het maken van een verdekte vergelijking en het uitdragen van een bepaalde boodschap of moraal mogelijk maakt. Een dergelijke vergelijking is veelal terug te voeren op machtsverhoudingen, die in deze context gerelateerd kunnen worden aan het slavenverleden en de periode van Nederlandse dominantie. Dit is bijvoorbeeld het geval in Heer Slaapslurf (Leeflang & Slijngard, 1993). De olifant is op zijn fiets vertrokken om bananen te halen. Dat doet hij bij Baas Aap, die op dat moment lekker in zijn hangmat ligt te luieren terwijl een muis het huisje van Baas Aap aan het schilderen is. De rust is echter voorbij, want Heer Slaapslurf blijkt autoritair genoeg om de aap direct aan het werk te zetten, zonder daarbij zelf een poot uit te steken. Sterker nog, hij eigent zich tijdelijk het bezit van de aap toe en doet liever een dutje in de hangmat. Aan het einde keert de olifant met een karrenvracht aan bananen tevreden huiswaarts. | |||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||
Er zijn in deze scène drie elementen aan te wijzen die blijk geven van de relatieve machtspositie van de olifant. In de eerste plaats is dat zijn titel: Heer Slaapslurf staat intuïtief hoger op de sociale ladder dan Baas Aap, en beide staan hoger dan de muis zonder titel. Een tweede verwijzing is de fiets van Heer Slaapslurf. Die valt extra op aangezien olifanten van nature geen behoefte hebben aan dergelijke vervoersmiddelen. Een letterlijke verwijzing naar dit opmerkelijke bezit van de olifant is te vinden in een documentaire van Andere Tijden, waarin een van de geïnterviewden vertelt over het leven in koloniaal Paramaribo: ‘Als je een fiets had, dan was je rijk’ (Ruigrok, 2015). Daarmee kan de fiets gezien worden als een materiële uiting van de relatieve welvaartspositie van de olifant ten opzichte van de andere dieren. De derde verwijzing betreft de kleding van de olifant. In zijn essay ‘Should we burn Babar? Questioning power in children's literature’ beargumenteert Herbert Kohl (1995, pp. 10-11) dat kleding symbool kan staan voor beschaving en welvaart: ‘power lies with money’. Dat geldt ook voor Heer Slaapslurf. De olifant - die doet denken aan Babar - draagt de netste kleding: een lange spijkerbroek en een blouse. De aap heeft weliswaar ook kleren aan, maar hij ziet er met zijn afgeknipte spijkerbroek en hemd toch wat minder verzorgd uit dan Heer Slaapslurf. De muis staat zonder kleding weer duidelijk onderaan. Vanuit een oriëntalistisch perspectief kan in de verhouding tussen de dieren een parallel gelezen worden met de periode van Westerse dominantie over de Surinaamse bevolking, waarbij de olifant Nederland symboliseert, en de aap en de muis de verschillende lagen van de rest van de bevolking. Een andere mogelijke lezing is dat de relaties tussen de dieren de interne Surinaamse verhoudingen weerspiegelen. Door de oriëntalistische invalshoek van deze studie ligt de eerste interpretatie in dit geval echter wat meer voor de hand. | |||||||||||
De ‘F’ van ‘fashion’Uit de analyse kan worden afgeleid dat de Surinaamse auteurs over het algemeen wat meer gebruik maken van de vijf F'en dan de Nederlandse auteurs. Zo komt naar voren dat met name Surinaamse en Surinaams-Nederlandse auteurs inspiratie putten uit de Surinaamse verteltraditie, in de vorm van fabels met dierlijke hoofdpersonages. Deze kunnen als voorbeeld van ‘folklore’ (Doll & Garrison, 2013, p. 8) gezien worden. Verder zijn het ook vooral de Surinaamse auteurs die in hun tekst verwijzen naar ‘famous people’. | |||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||
Twee van de drie auteurs refereren in hun tekst aan historische personen, namelijk aan een Surinaamse sporter en een Surinaamse arbeider die tijdens een protest overleed. Eén van de F'en is daarentegen bij alle groepen auteurs, inclusief Winston Leeflang, terug te vinden, en dat is de ‘F’ van ‘fashion’. In totaal gaat het om zes van de tien boeken. In drie daarvan speelt kleding een symbolische rol, zoals bijvoorbeeld in Heer Slaapslurf het geval is. Dat geldt ook voor Eén, twee, drie, vier, hoofddoek van plezier! (Cronie & Cronie, 2013), dat ter ere van 150 jaar afschaffing van de slavernij is gemaakt. Kleding, en met name de angisa,Ga naar voetnoot4 vormt hier een brug tussen de Surinaamse en de Nederlandse cultuur. Het verhaal gaat over het verjaardagsfeestje van oma. Er is taart, er hangen slingers en er zijn cadeautjes, maar het feest kan niet beginnen voordat oma's angisa voor feestelijke gelegenheden gevonden is. Kate en haar broertje gaan direct op zoek en leren ondertussen over het gebruik van de hoofddoek. Beide tradities worden zo gerespecteerd en verenigd in één viering. In tegenstelling tot de andere boeken met een Nederlandse setting heeft dit verhaal bovendien een didactische ondertoon. Zo refereert het nawoord aan het koloniale verleden, met de bedoeling kinderen bekend te maken met dit hoofdstuk uit de geschiedenis, en is er een lesbrief beschikbaar met informatie over de slavernij en lessuggesties om het onderwerp in de klas bespreekbaar te maken. Daarmee spoort het boek aan tot bewustwording van het verleden. Ook in andere boeken met een Nederlandse setting komt de angisa voor (soms in combinatie met een ‘koto’, een bijpassende jurk), maar niet altijd zo expliciet als in Eén, twee, drie, vier: hoofddoek van plezier! Zo wordt er in de andere twee boeken met een Nederlandse setting, Waar is Lizzy? (Van der Linden & Diederen, 2007) en Max en zijn koffer (Terborg, 2007), nauwelijks nadruk gelegd op culturele verwijzingen. De oma van Lizzy draagt weliswaar een angisa, maar dit wordt niet benoemd noch speelt het kledingstuk een rol in het verhaal. Het effect is dat niet de tegenstelling tussen de Surinaamse en de Nederlandse cultuur opvalt, maar juist de vanzelfsprekendheid dat er kinderen van verschillende culturele achtergronden in Nederland wonen. In | |||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||
het geval van Max en zijn koffer is dat ook de intentie van schrijfster Glynis Terborg geweest: Ik was als kind al gek op boeken maar miste toen plaatjes en teksten waarin ik mijzelf, als zwart meisje, terugzag of herkende. Boeken waarin ook kinderen met een andere culturele achtergrond dan de Nederlandse een hoofdrol speelden. Zonder dat daar de nadruk op lag. (Glynis Creations, 2008, z.p.). Daarmee kunnen de boeken identificatiemogelijkheden bieden aan kinderen met een Surinaamse achtergrond, zonder dat die achtergrond het thema is of geproblematiseerd wordt. In Max en zijn koffer wijzen enkel de huidskleur en af en toe het taalgebruik van de personages erop dat het om kinderen van Surinaamse, Antilliaanse, en Turkse komaf gaat. Er wordt op een subtiele manier gerefereerd aan de verschillende culturele achtergronden van de personages, zonder dat er sprake is van een botsing tussen die culturen. Hun familiebanden en vriendschappen getuigen juist van een vanzelfsprekend en onproblematisch samengaan. Datzelfde wordt ook vooropgesteld in Eén, twee, drie, vier: hoofddoek van plezier!, maar het wordt op een explicietere manier vormgegeven. In tegenstelling tot Waar is Lizzy? en Max en zijn koffer wordt in Woebie en Djoekie kleding juist ingezet om een contrast te schetsen tussen Suriname en Nederland. Wanneer de vakantiegangers op het punt staan te vertrekken uit Nederland, is het zo te zien erg koud. De achtergrondkleur van de pagina is grijsgroenig, het sneeuwt, en de personages dragen dikke jassen en mutsen. Op de volgende pagina zijn de weersomstandigheden echter volledig omgeslagen. De pagina is nu felgeel, een verwijzing naar de zon en de warmte, en de winterjassen zijn dan ook vervangen door vrolijke en kleurige kleding. De moeder van Djoekie draagt bovendien een angisa. Verhaaltechnisch helpt de stereotiepe beeldvorming van de klimaten om de reis van het ene naar het andere land te visualiseren. Tegelijkertijd suggereert het contrast ook een affectief oordeel, waarbij het warme, kleurige Suriname positiever beoordeeld lijkt te worden dan het koude, grauwe Nederland. Dit past binnen het exotische perspectief van waaruit Suriname benaderd wordt in Woebie en Djoekie: ‘The other culture is appreciated exclusively in terms of its strangeness; it is | |||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||
reduced to the aspects wherein it differs from the domestic standard’ (Leerssen, 2007, p. 325). | |||||||||||
De verhalen van SurinameDeze bijdrage opende met de vraag in hoeverre de manier waarop Winston Leeflang/Michiel van Kempen - een ‘Nederlander in Surinaamse huid’ - Suriname representeert, overeenkomt met de benadering van Surinaamse of Nederlandse auteurs. Op basis van deze studie lijkt de beeldvorming in zijn tekst over het algemeen de meeste gelijkenissen te vertonen met die van de Surinaamse auteurs in dit corpus. In die zin kan Winston Leeflang daadwerkelijk een ‘culturele insider’ genoemd worden. De kwestie van Winston Leeflang/Michiel van Kempen gaf aanleiding tot de centrale vraag in deze studie. Die betreft de invloed van de culturele achtergrond van de prentenboekmakers op de tekstuele en visuele beeldvorming van Suriname. Die invloed komt op verschillende manieren naar voren. In de eerste plaats onderscheiden Surinaamse en Nederlandse auteurs zich van elkaar wat betreft de setting van hun verhalen: de auteurs uit dit corpus kiezen er over het algemeen voor om de gebeurtenissen in eigen land te laten spelen - met uitzondering van Woebie en Djoekie. Surinaams-Nederlandse auteurs nemen hierbij, conform hun achtergrond, een tussenpositie in. Twee van hen kiezen voor een Surinaamse setting, de andere voor een Nederlandse. De keuze voor de setting heeft implicaties voor de beeldvorming van de Surinaamse cultuur. In tegenstelling tot de verwachting, zijn er meer verwijzingen naar de stereotypische F'en gevonden in de teksten van Surinaamse auteurs dan in die van Nederlandse auteurs. De Surinaamse en Surinaams- | |||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||
Nederlandse auteurs uit dit corpus putten vaker inspiratie uit het Surinaamse culturele erfgoed in de vorm van ‘folklore’ en ‘famous people’, terwijl Nederlandse auteurs vooral gebruik maken van de angisa als voorbeeld van ‘fashion’. Daarbij treden in vier van de zes boeken van Surinaamse en Surinaams- Nederlandse auteurs dieren op als hoofdpersonage (ook een voorbeeld van een verwijzing naar ‘folklore’). Vanuit een oriëntalistisch perspectief, en tegen de achtergrond van het Nederlandse kolonialisme in Suriname, kan er in de uitspraken van en de machtsverhoudingen tussen de dieren een referentie gelezen worden naar het koloniale verleden. Ook in dit opzicht wijken de boeken van de Surinaamse auteurs af van die van de meeste Nederlandse. Van de boeken met een Nederlandse setting verwijst enkel het boek dat ter ere van 150 jaar afschaffing van de slavernij werd gemaakt, Eén, twee, drie, vier: hoofddoek van plezier!, naar deze historische periode. Dat wekt de suggestie dat de herinnering aan het kolonialisme vooral in Suriname nog een grote impact heeft, en niet zozeer in Nederland (tenzij daar een concrete aanleiding voor is). Toch zijn er ook overeenkomsten te vinden. Zo komt het oerwoud bij alle typen auteurs, inclusief Winston Leeflang, terug als primaire locatie. Aangezien het hier gaat om het merendeel van de boeken die in Suriname spelen, ontstaat een vrij eenzijdig beeld van het Surinaamse landschap. Verhalen over het leven in de stad zouden deze beeldvorming wat kunnen nuanceren, om de vorming van een ‘single story’ tegen te gaan. Een gevarieerd aanbod van boeken over verschillende culturen kan immers leiden tot meer kennis en begrip voor elkaar, of zoals Adichie (2009, z.p.) het verwoordt: ‘when we realize that there is never a single story about any place, we regain a kind of paradise.’ | |||||||||||
Primaire literatuur
| |||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||
Secundaire literatuur
| |||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||
|
|