Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 28
(2014)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| ||||||||||
Jong en oud gevangen in het web van Spinder
Het jaar 2013 was voor schrijver, dichter,
| ||||||||||
[pagina 82]
| ||||||||||
gangspunten die Aidan Chambers uiteenzet in De Leesomgeving. Hoe volwassenen kinderen kunnen helpen van boeken te genieten (2002) en Vertel eens. Kinderen, lezen, praten (2002). In De leesomgeving introduceert Chambers zijn leescirkel, waarin drie activiteiten voortdurend op elkaar inwerken: selecteren, ‘lezen’Ga naar voetnoot3 en reageren. In het midden van de cirkel plaatst Chambers de ‘helpende volwassene.’ Deze bemiddelaar biedt boeken aan (selecteert), leest voor of leest mee en geeft leiding aan het gesprek over het boek (reageren). In de gesprekken, ‘boekenpraatjes’, dragen jonge lezers bij aan het inzicht in de betekenis ervan. Daarmee kunnen zij op hun beurt de ‘helper’ iets leren. Er is in de leesomgeving van Chambers dan ook nadrukkelijk sprake van een wisselwerking tussen de jonge lezer en de bemiddelaar; het is tweerichtingsverkeer. In Vertel eens gaat Chambers nader in op de manier waarop de ‘boekenpraatjes’ worden ingevuld. Hij biedt een raamwerk van vragen aan de hand waarvan de volwassen bemiddelaar met kinderen in gesprek kunnen gaan. Het uitgangspunt van de gesprekken bestaat uit vier basisvragen: ‘wat vond je leuk’, ‘wat vond je niet leuk’, ‘wat vond je moeilijk’ en ‘welke patronen of verbanden heb je ontdekt’. De antwoorden op deze vragen worden geïnventariseerd en vormen de input voor het zoeken naar de betekenis van het verhaal. Daarnaast doet Chambers suggesties voor algemene vragen, waaronder de vraag naar de verwachtingen vooraf, het verhaalgenre of de vergelijking met andere boeken. Speciale vragen zijn gericht op de opbouw van het verhaal zoals personages, plaats en tijd, bijzonder taalgebruik of vertelperspectief. Op deze manier met kinderen praten over boeken draagt zowel bij aan hun taalontwikkeling (linguïstische competentie), als aan hun leesontwikkeling (literaire competentie). Na een korte schets van de inhoud van Spinder worden in deze bijdrage de beargumenteerde oordelen van de kinderen over het bekroonde boek van Simon van der Geest vergeleken met die van de volwassen critici en jury's. | ||||||||||
[pagina 83]
| ||||||||||
Een broedertwist en een groot geheimDe plot van Spinder laat zich vrij eenvoudig samenvatten. Hoofdpersoon is Hidde (11), oftewel Spinder. Sinds de - met mysterie omgeven - dood van zijn oudste broer Ward draait Hidde's leven om de talloze insecten die hij drie jaar lang in zijn ‘lab’ in de kelder heeft verzameld. Hij bestudeert hun gedrag en projecteert dat op de mensen in zijn omgeving. Zijn bijnaam ontleent hij aan een experiment waarin hij een vlinder en een spin kruist. Met dit zelfgemaakte insect probeert hij indruk te maken op zijn klasgenootje Lieke, wat jammerlijk mislukt. Hidde woont samen met zijn moeder en zijn oudere broer Jeppe. Een vader is er niet. Net als bij de mieren is zijn vad er ‘(...) ooit weggevlogen’ (p. 16). De broers delen een verschrikkelijk geheim. Op een dag eist Jeppe de kelder op om te kunnen oefenen op zijn drumstel. Hidde moet ‘opzouten’. Voor Hidde is dat onverteerbaar. ‘Ik kan mijn insecten niet kwijtraken. Dan heb ik niets meer’ (p. 11). Het wordt de dag waarop Hidde in een ‘schrift’ de gebeurtenissen rondom hun oorlog om de kelder begint op te schrijven in dagboeknotities, plattegronden en tekeningen van zijn insecten en de mensen om hem heen. De spanning mondt uit in een ware oorlog tussen de broers en bereikt een climax met bijna onherstelbare gevolgen, wanneer Hidde dreigt hun geheim te onthullen. | ||||||||||
Lof en ook wel enige kritiekDe volwassen recensenten waren bij verschijning van Spinder in 2012 over het algemeen lovend. ‘Zo'n alledaagse broedertwist lijkt misschien geen spannend uitgangspunt, maar Simon van der Geest maakt er een beklemmend verhaal van’, aldus Bas Maliepaard in Trouw. Thomas de Veen in NRC Handelsblad: ‘Dat Spinder zo veel diepgang heeft én tegelijk zo'n aansprekend kinderboek is, is van grote klasse.’ Patrick Jordens noemt het boek in De Morgen ‘een vakkundig geschreven, gevoelig en “volwassen” kinderboek, en een bevestiging van Van der Geests eigen stem.’ Volkskrantrecensent Pjotr van Lenteren oordeelt over Van der Geest: ‘(...) in zijn derde kinderboek Spinder laat hij zien dat hij niet alleen mooie zinnen kan maken, maar ook een heftig verhaal vertellen.’ De beoordelingen spitsen zich toe op waardering voor de combinatie van originaliteit en emotie, van | ||||||||||
[pagina 84]
| ||||||||||
toegankelijkheid en gelaagdheid. De Griffeljury ten slotte verwoordt het als volgt: Ongemeen spannend is Spinder. Pagina's lang is er sprake van een geheim, dat pas aan het eind van het boek onthuld wordt. Je weet als lezer dat de dood van Hidde's oudste broer Ward daarmee te maken heeft. Maar wat precies? Het uitgestelde antwoord op die vraag jaagt je als lezer van pagina naar pagina. Terwijl de virtuositeit waarmee Simon van der Geest zijn verhaal geschreven heeft juist alle aanleiding geeft aandachtig te lezen. (Juryrapport Gouden Griffel, 2013, p. 10) De kinderen op de website en uit het leespanel lijken dit advies van de Griffeljury onbewust te hebben opgevolgd. Ze hebben het verhaal geboeid gelezen en zijn in hun reacties vrijwel unaniem positief. Kane: ‘Ik kon niet gaan slapen voordat ik wist hoe het zou aflopen.’ Jesse: ‘Het is het eerste boek dat ik helemaal heb uitgelezen.’ Tom: ‘In de klas mag je maar soms lezen, dan moet je steeds weer opnieuw beginnen. Dit is een boek dat je door wilt lezen, omdat je wilt weten wat het geheim is.’ Mosi: ‘Ik kon ni et meer stoppen met lezen, (...).’Ga naar voetnoot4 De vraag wàt Spinder zo bijzonder maakt, is voor de kinderen aanvankelijk lastig te beantwoorden. ‘Spannend’ en ‘emotioneel’ zijn de eerste reacties op de vraag wat het boek zo leuk maakt. Volkskrantrecensent Pjotr van Lenteren heeft behalve lof voor Spinder ook enkele punten van kritiek. Zijn voornaamste bezwaar is het veelvuldig gebruik van vergelijkingen: ‘(...) na drie homerische vergelijkingen tussen mensen en insecten weten we het wel.’ Jesse is het niet met hem eens. ‘Dit [de pagina's tussen voorwoord en epiloog in zijn handen nemend] is allemaal nodig om te snappen wat er is gebeurd.’ Hoewel hij geen grote lezer is, heeft hij in één week tijd het boek met veel plezier gelezen. Het praten erover met elkaar vat hij bond ig samen: ‘Het zijn eigenlijk allemaal puzzelstukjes die samen een “plattegrond” [van het verhaal] maken.’ Volgens Jesse zegt Van der Geest dus geen woord teveel. | ||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||
Ruimte en de ‘werkelijkheid’Het grootste deel van Spinder speelt zich af in en rond het huis van de broers die samen met hun moeder in een gewoon huis in een gewone straat wonen. De herkenning wordt vergroot door het invoegen van twee getekende ‘plattegronden’, een van het huis en een van de kelder (p. 10 en 17). Jens (10)Ga naar voetnoot5 wijst nadrukkelijk op het alledaagse van de ruimte waarin het verhaal zich afspeelt: ‘(...) het zou [zich] gewoon aan de overkant van jouw eigen straat kunnen afspelen.’ Ook Max (9)Ga naar voetnoot6 stelt dit vast en geeft daarbij aan dat hij verbaasd is het boek toch goed te vinden: ‘Ik vo nd het een heel leuk en mooi boek. Het speelde zich gewoon af in een huis. Dat vond ik wel bijzonder, want de meeste boeken die ik leuk vind spelen zich juist niet in een huis af.’ Het eenoudergezin is voor de kinderen van het leespanel eveneens een herkenbaar gegeven. Als ze er niet zelf mee te maken hebben, dan worden ze er wel bij vriendjes of familieleden mee geconfronteerd. De grote mate van onzichtbaarheid van de moeder wijkt af van wat gebruikelijk is. ‘Mam was er niet - mijn broer en ik eten meestal met zijn tweeën, of allebei apart, omdat ze vaak tot laat werkt’ (p. 6). En: ‘Onze moeder is meestal onzichtbaar’ (p. 33). Senna vindt dit heftig: ‘Mijn moeder werkt ook veel, maar ze is wel altijd om zes uur thuis met eten. En ze stopt mij 's avonds altijd onder. Ik kan het me niet voorstellen dat je zonder dat kunt gaan slapen.’ Uit de reacties van de kinderen blijkt dat ze dit verschil wel opmerken, maar vrij gemakkelijk kunnen overbruggen, door het niet als een reële situatie te beschouwen, maar als onderdeel van het verhaal. De Griffeljury heeft vooral oog voor het contrast tussen de beperkte ruimte en de grote - persoonlijke - vrijheid die Hidde ervaart nadat hij van de loden last van het geheim is verlost: De symbolisch geladen bevrijding in het open veld van alle insecten die Hidde in potjes en bakken gevangen hield, is een grandioze apotheose, die de lezer na de pagina's durende beklemming de longen vol lucht doet zuigen. Eindelijk vrij. (Juryrapport Gouden Griffel, 2013, p. 10) | ||||||||||
[pagina 86]
| ||||||||||
Deze betekenis van de ruimte wordt door de jonge lezers niet expliciet herkend. Wel merken zij op dat Hidde een ontwikkeling doormaakt van ‘nerd naar een soort van superman’, aldus Jesse en Tom. Het valt Annemoon, Daniël W., Joshua, Kyle en Selina op, dat in het plaatje van de ‘spinder’ de ogen niet langer stipjes zijn, zoals bij de spin of hooiwagen het geval is, maar dat de ogen pupillen hebben en dat het gecreëerde wezen een mond heeft (p. 29).Ga naar voetnoot7 Daarmee wordt de afbeelding er een van niet zomaar een ‘spinder’, maar van Hidde. | ||||||||||
Personages en symboliekOp de vraag wie er in het verhaal meedoen, noemt Dominique, naast de menselijke personages Hidde, Jeppe, Lieke, de moeder en Bor (de nieuwe buurjongen van Hidde en Jeppe) ook Tessa, de goudlanskever. De personifiëring van de insecten is tekenend voor de manier waarop Van der Geest zijn liefde voor de natuur incorporeert in het verhaal. Dat is dan ook de reden waarom hij door de jury van de Jan Wolkersprijs werd gelauwerd.Ga naar voetnoot8 Dat Hidde/Spinder de hoofdpersoon van het verhaal is, staat voor de jonge lezers buiten kijf. Ze wijzen op de titel van het boek en het ik-perspectief van het verhaal, maar vooral ook op het feit dat je als lezer enkel inzicht krijgt in de gedachten en emoties van Hidde: ‘Je leest van de anderen alleen maar hoe Hidde over hen denkt’, aldus Daniel F. ‘Doordat de brieven van Jeppe in een ander “font” zijn gedrukt, weet je dat het iemand anders is.’ Hij vindt de ingevoegde brieven van Jeppe (een ‘manipulativ punking rebel’)Ga naar voetnoot9 fijn. ‘Daardoor begrijp je hem [Jeppe] beter’. | ||||||||||
[pagina 87]
| ||||||||||
Zonder dat hij zich daarvan bewust is, geeft Daniel F. hiermee een korte, maar krachtige samenvatting van het begrip ‘focalisatie.’Ga naar voetnoot10 Senna, Kane en Amber, en Daniel W., Floris, Ruben, Marissa en Esmay blijken het eens te zijn met Daniel F. Wanneer zij de ingevoegde brieven van Jeppe om de beurt hardop aan elkaar voorlezen, merken ze de - subtiele - toenadering op die daaruit spreekt. Esmay: ‘Jeppe kan wel aardig zijn. Vroeger was hij dat.’ Marissa voegt hieraan toe: ‘Het geheim vreet zich naar buiten, dat is best heftig en daarom is hij zo.’ De verandering bij Jeppe wordt zichtbaar in de ondertekening van de brieven die hij in het schrift van Hidde schrijft. Eindigt de eerste brief nog met ‘Haats, Jeppe’, bij de tweede is dat al iets vriendelijker: ‘Krijg toch de groeten.’ De derde en laatste brief is ondertekend met ‘Je broer.’ De toenadering tussen de broers wordt eveneens door de Griffeljury opgemerkt en gewaardeerd als ‘subtiel’: De confrontaties tussen Jeppe en Hidde worden onverbloemd beschreven en laten de lezer soms onthutst achter. Maar subtiel wordt de haat-liefde verhouding tussen de broers geduid en worden er in dat verband mogelijke verklaringen aangereikt die verre van eendimensionaal zijn. (Juryrapport Gouden Griffel, 2013, p. 10) De kinderen weten niet goed raad met de rol van de vader. Hij komt slechts een paar keer ter sprake, ondermeer in de volgende passage: ‘Hij [Jeppe] zei dat hij me zo door elkaar zou rammelen tot ik geen pap meer kon zeggen. Dat vond ik niet echt logisch. Als hij wilde dat ik geen pap meer zou zeggen, kon hij beter iets in mijn mond proppen dan me door elkaar te rammelen. Toch? En waarom zou ik pap willen zeggen? Pap komt toch niet helpen. Pap is weg.’ (p. 67) Selina denkt dat de vader dood is, Senna meent dat hij zijn gezin in de steek heeft gelaten. Voor Tom is dit fragment een voorbeeld van een stuk- | ||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||
je in het verhaal dat wel wat korter had gekund. Hij vindt dat er wel ‘veel woorden’ in het boek staan en lijkt het eens te zijn met een kanttekening van Bas Maliepaard: ‘Het middenstuk had iets compacter gekund’. De kinderen verbinden het uiterlijk van de personages met een bepaalde karaktereigenschap. Jeppe heeft een ‘vette haarlok’ (p. 7 en 18), wat hem volgens Tom een zwart, gemeen uiterlijk geeft. Lieke daarentegen is een en al roze, wat wordt geassocieerd met schattig, lief, aardig en de kinderen doet denken aan prinsessen en barbies. Jesse merkt naar aanleiding van deze kleurensymboliek op dat de kleur groen van de omslag van het boek te maken heeft met de natuur. Maar hij heeft ook ergens gelezen dat die kleur te maken heeft met pesten. Bor heeft ‘(...) een heel oerwoud van krullen op zijn hoofd, dat mee wiebelt als hij loopt. Ik zag meteen dat het een sukkeltje was (...).’ Selina vindt dat de bijbehorende tekening ‘klopt met de beschrijving.’ De illustratie voegt er volgens Joshua zelfs iets aan toe. Door er een takje en een vogeltje bij te tekenen lijkt het haar van Bor (en dat van zijn zus) op een vogelnestje. De uitgebreide beschrijving van Bor is wel lang, ‘maar daar - door weet je wel als hij later weer wordt genoemd, weer precies hoe hij er uit ziet,’ aldus Jesse. | ||||||||||
Dagboekgenre en tijdSpinder is geschreven in de vorm van een dag- of logboek, waarin de lezer fungeert als vertrouwenspersoon. De inleiding en epiloog zijn beide gedateerd op 21 juni, zonder nadere jaaraanduiding. Sommige kinderen denken daardoor dat er een jaar verstrijkt tussen het begin en het einde van het verhaal. Dat blijkt bij nader inzien niet het geval. De inleiding wordt gevormd door een ‘briefje’ gericht aan de lezer, dat achteraf is toegevoegd. Begin en einde van het verhaal zijn op dezelfde dag geschreven. Het verhaal omvat het tijdsbestek van een maand, te beginnen op 20 mei. Vervolgens gaat de verteller twee dagen terug in de tijd. Met die flashback en met de inleidende brief wordt het chronologische karakter van het dagboekgenre meteen weer doorbroken. Ook het direct aanspreken van de lezer betekent een breuk met het genre. | ||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||
Door de volwassen recensenten wordt het direct aanspreken van de lezer als een van de grote verdiensten van het boek beschouwd. Patrick Jordens verwoordt dit in De Morgen als volgt: ‘Als lezer word je rechtstreeks aangesproken en in vertrouwen genomen, alsof je Hiddes persoonlijke dagboek in handen hebt. Het is een knappe vondst, omdat het nog meer empathie oproept voor dat arme maar bepaald strijdbare kereltje.’ Uit de eerste presentatie van het boek aan groep acht blijkt dat deze vorm voor de minder door de literaire wol geverfde jonge lezers eerder een barrière is, die moet worden overbrugd. Zes leerlingen willen op basis van alleen de omslag het boek gaan lezen. Na het voorlezen van de tekst op de achterzijde van het boek, is dit aantal meer dan verdubbeld. Nadat ook de inleiding is voorgelezen, blijkt het aantal geïnteresseerden te zijn gedaald tot acht. De leerlingen die het boek uiteindelijk hebben gelezen, oordelen achteraf heel positief over de vorm. Kane: ‘Het lijkt alsof het boek weet dat jij het leest. Je wordt helemaal ìn het boek getrokken.’ Selina merkt op dat er in het begin wel eens een dag wordt overgeslagen, terwijl er later in het verhaal heel veel dingen gebeuren op één dag, bijvoorbeeld op ‘Drumsteldag’, de dag waarop Hidde volgens het ultimatum van Jeppe de kelder moet verlaten. Deze variatie in verteltijd en vertelde tijd zorgt ervoor dat de spanning enorm oploopt.Ga naar voetnoot11 Behalve de datum wordt ook steeds de dag van de week benoemd. Dat levert grappige tussenkopjes op. Op ‘vrijdag 17 juni’, volgt ‘vrijdagavond’ met ver schillende tijdstippen tussen 18.30 en 19.53, gevolgd door ‘Nog stééds vrij dagavond, 22.00 uur.’ Het hele verhaal wordt bepaald door de vraag welk geheim ertoe heeft geleid dat Hidde en Jeppe een ‘deal’ hebben gesloten over het gebruik van de kelder, waarvan hun moeder niet eens het bestaan kent. Van Coillie (2007, p. 144) noemt dit de detectiespanning. Selina merkt op dat er tussendoor meer spannende stukjes in het verhaal zitten. Wordt Lieke ook | ||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||
verliefd op Hidde of geeft ze de voorkeur aan Jeppe met zijn band? Vindt Hidde zijn vermiste vliegend hert Bambi terug? Verschillende kinderen wijzen op de grappige, paginavullende ‘wantedposter’ waarmee de vermissing van Bambi wordt aangekondigd (p. 89). Deze tussentijdse kortere spanningselementen noemt Van Coillie (2007, p. 144) situatiespanning. De combinatie van detectiespanning, situatiespanning en het ritme dat ontstaat door het steeds meer samenvallen van verteltijd en vertelde tijd maakt het boek extra spannend. | ||||||||||
IntertekstualiteitVan der Geest maakt op verschillende manieren gebruik van intertekstualiteit. De namen van de insecten van Hidde verwijzen naar verschillende film- en boekpersonages; Jackie Chan de bidsprinkhaan, Bambi en Rambo de vliegendherten en Tiuri, de neushoornkever.Ga naar voetnoot12 Over de ironische relatie tussen de afkorting JC (Jesus Christ) op de plattegrond van de kelder naar de betekenis die Van der Geest eraan geeft, Jackie Chan, wordt zowel door de kinderen uit het leespanel als de kinderen die op de website reageren niets gezegd. De relatie tussen het karakter van een bidsprinkhaan met de vechtende acteur wordt door hen wel gelegd. Het ironische contrast tussen Rambo (een vechtjas) en Bambi (een Disneyknuffel) wordt evenmin opgemerkt, hoewel de kinderen wel de relatie leggen naar de gelijknamige filmsterren. Bas Maliepaard en Patrick Jordens hanteren het begrip ‘broedertwist’. Jordens verwijst daarbij expliciet naar het Bijbelse ‘Kaïn & Abel-verhaal’. Selina legt die relatie niet, maar merkt wel op dat in dagboekverhalen er eigenlijk altijd een oudere broer of zus is die de hoofdpersoon dwars zit. Zowel door de volwassen lezers als door de kinderen wordt de relatie gelegd met de populaire serie van de Amerikaanse auteur Jeff Kinney, Het leven van een loser. Zo merkt Van Lenteren op dat ‘Van der Geest en zijn illustrator Karst-Janneke Rogaar openlijk [knipogen] naar op dit moment populaire jongensboeken als Het leven van een loser van Jeff Kinney’. | ||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||
De vraag aan de kinderen naar het verschil tussen Spinder en Leven van een loser levert enkele bijzondere reacties op. Selina: ‘Spinder lijkt meer zelfgemaakt dan Leven van een loser, dat is heel netjes.’ Leven van een loser en ook Dagboek van een muts, de vrouwelijke equivalent van Kinney's held, zijn volgens Amber te mooi getekend. In Spinder lijken de tekeningen volgens haar echt op die van een kind. ‘De poppetjes in de schuur waar Jeppe met zijn band oefent (p. 108) teken ik ook zo.’ Floris ten slotte vat het belangrijkste verschil tussen de serie van Kinney en het werk van Van der Geest kort, maar bondig samen: ‘Leven van een loser is gewoon een dagboek, het is lang niet zo spannend. Spinder is een heel avontuur.’ Volgens Culler (2002, p. 178) is de ultieme vorm van intertekstualiteit dat literatuur zelf - het schrijfproces - deel uitmaakt van een verhaal. Bij Spinder is dit het geval. Dat wordt door een aantal kinderen opgemerkt, maar tegelijkertijd als problematisch ervaren. Zo wijzen ze er op dat onder de dikke, hoekige, zwarte letters ‘Spinder’ op de om slag van het boek (Jesse: ‘dat heeft Jeppe gedaan’) nog net het etiket is te lezen: ‘Dit schrift is van:’ en de naam ‘Hidde.’ Volgens een aantal kinderen klopt dit niet. Het boek heeft een harde kaft en een schrift heeft in hun ogen een zachte, flexibele kaft. Een aantal andere kinderen merkt op dat zonder de naam van de auteur en het stempel ‘Bekroond met de Gouden Griffel 2013’ het een echt schrift zou zijn. Er staat één zinnetje in het boek dat een ‘verklaring’ geeft voor het verschil tussen boek en schrift: ‘Ik vertelde dat ik het schrift weg ging brengen’ (p. 226). Wanneer de kinderen opmerkzaam worden gemaakt op deze zin, begrijpt een aantal van hen waar Hidde dat naartoe heeft gebracht: naar een uitgever. | ||||||||||
Literair èn toegankelijk, ook voor minder ervaren lezersSpinder kent een schijnbaar eenvoudig plot, wordt vrijwel chronologisch verteld, maar heeft tegelijkertijd een diepgang die door de leden van het jeugdige leespanel onmiddellijk wordt (h)erkend: het gaat over ‘emoties’. Die emotionele beleving wordt sterker door erover te praten, zo blijkt uit de gesprekken. Op de vraag welk advies ze iemand zou geven om dit boek te lezen, antwoordt Dominique: ‘Je leert uit dit boek heel veel over insec- | ||||||||||
[pagina 92]
| ||||||||||
ten en hoe je niet met je broer moet omgaan.’ Hiermee geeft zij in een notedop enkele redenen waarom Van der Geest voor Spinder volgens volwassenen zowel de Jan Wolkersprijs als de Gouden Griffel verdiende. In haar juryrapport neemt de Griffeljury - vanuit haar functie gezien terecht - duidelijk stelling in de herhaaldelijk terugkerende discussie over het literaire gehalte van het jeugdboek versus de toegankelijkheid ervan. De Griffeljury wil de verhouding tussen het kind (lees: de aantrekkelijkheid en/of toegankelijkheid van een boek voor wat met een vies woord ‘de doelgroep’ heet) en de literaire kwaliteit van een boek niet problematiseren. Zij heeft simpelweg gekozen voor de boeken die zij in het afgelopen jaar de beste vond. Er hebben geen denkbeeldige kinderen aan de jurytafel gezeten. (Juryrapport Gouden Griffel, 2013) Voor Simon van der Geest is ‘doelgroep’ geen vies woord. Hij zou het liefst een redacteur van tien hebben. Hij heeft zijn boek voorafgaande aan de uitgave laten lezen door een groep acht van een bevriende leerkracht in het basisonderwijs. Niet dat hij alles wat de kinderen moeilijk vonden, aanpaste. ‘Soms veranderde ik iets en soms dacht ik: dan vind je dat maar even moeilijk’ (Thomas de Veen, NRC Handelsblad, 2013). Het is zijn ambitie om te laten zien ‘(...) dat “literair” en “toegankelijk” elkaar niet hoeven te bijten.’ Hij gebruikt daarbij het bos als een metafoor voor een boek. Een bos kan, net als een boek, ondoordringbaar lijken, open plekken hebben, waar je geen raad mee weet. Gelukkig zijn er ‘boswachters’ om je de paden te wijzen en te laten zien welke bijzondere vogels, dieren en planten in het bos huizen. Net zo lang tot je in staat bent zelf de mooie bloemen en exotische beesten te ontdekken, je voorop gaat lopen en uiteindelijk alleen op pad gaat en durft te verdwalen (Slotbetoog Lezen Centraal, Amsterdam, 2010). De lezers van Spinder uit het leespanel bleken onder begeleiding in staat te zijn om hun aanvankelijk oppervlakkige reacties te verdiepen, waarbij een aantal observaties en oordelen overeenkwam met die van de volwassen recensenten en juryleden. De werkwijze van Chambers zorgde ervoor dat de kinderen zich uitgedaagd voelden om een boek te lezen dat ze niet direct uit zichzelf zouden pakken. Bij de aanpak van Chambers is de | ||||||||||
[pagina 93]
| ||||||||||
rol van de volwassen bemiddelaar cruciaal. Hij of zij moet het boek niet zonder meer aanbieden en het kind daarmee ‘het bos insturen’, maar mee het bos ingaan. Minder gelaagde boeken, zoals de serieboeken in Leven van een loser en Dagboek van een muts, kunnen bij het lezen van complexere boeken dienen als opmaat voor het leren herkennen van patronen. Hoewel deze boeken veel minder gelaagd zijn dan het werk van Van der Geest geldt hiervoor net zo goed dat samen lezen en praten erover het inzicht in de waarde ervan verhoogt. En wat minstens zo belangrijk is: het plezier in lezen behoudt en bevordert. | ||||||||||
Primaire literatuur
| ||||||||||
Secundaire literatuur
| ||||||||||
[pagina 94]
| ||||||||||
|
|