Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 23
(2009)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 64]
| |||||||||||
Kneedbare meisjes en weetgierige jongens
| |||||||||||
De eerste seksespecifieke kinder- en jeugdtijdschriftenMeisjes vormden van meet af aan een aparte doelgroep in de jeugdtijdschriften die vanaf 1757 begonnen te verschijnen op de Nederlandse markt. Het eerste was het Magazijn der kinderen (1757) van de gouvernante J.M. Leprince de Beaumont dat vier nummers bevatte die in de losse verkoop waren. Er valt over te twisten of dit een tijdschrift of een boek in afleveringen was. De uitgave was een vertaling van het Franse Magasin des Enfants (1756-1757). Het bestaat uit gesprekken tussen een gouvernante en haar zes meisjesleerlingen van zeven tot twaalf jaar, die afgewisseld worden met verhalen. Zowel de Nederlandse als Franse uitgave verschenen op de Nederlandse markt. Vermoedelijk is de Franse editie gebruikt in het taalonderwijs en diende de uitgave tevens als een soort handleiding voor gouvernantes. Mme Leprince de Beaumont gaf ook Le mentor moderne uit, dat op jongens was gericht, maar waarvan onduidelijk is of er ook een Nederlandse vertaling van is verschenen. (Rietveld-van Wingerden, 1995a, nr. 3) Een volgende publicatie was het Geschenk voor Jonge Juffrouwen (1792-1793). Hiervan zouden jaarlijks drie nummers verschijnen, maar het bleef bij de eerste twee, verschenen in september 1792 en maart 1793. Het doel was jonge juffrouwen te helpen in het opdoen van kennis die nodig was om later het huishouden | |||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||
te kunnen leiden. Het tijdschrift zou daarom vooral ware gebeurtenissen opnemen in plaats van ‘versierde’ die zo weer vergeten worden. Daarbij zou ook aandacht zijn voor onderwerpen die men in het algemeen niet voor meisjes nodig acht, zoals geografie. Om dit kracht bij te zetten, begint het eerste nummer met een kaart van Europa. De redacteur riep ouders, vooral moeders op af en toe een bijdrage te sturen. Uit de inhoud van het tweede nummer is niet op te maken of hieraan gehoor is gegeven. Er zijn vier rubrieken: historiekunde, huishoudkunde, ‘zedenkunde’ en mengelwerk. In ‘zedenkunde’ wordt bijvoorbeeld uitgelegd dat rekenen en schrijven zeker ook voor meisjes van belang zijn. Daarin komt ook naar voren dat men de zangkunst en muziek als typische vrouwelijke aangelegenheden beschouwt: ‘zeer geschikt om het hart te lenigen, en die zagte geaartheid in te boezemen, welke het vrouwelijke geslacht zoo zeer tot sieraad verstrekt.’ (Flora, jrg. 1 (1793) nr. 2, blz. 76) In het begin van de negentiende eeuw, toen tijdschriften voor de jeugd meer ingeburgerd raakten en er talloze op de Nederlandse markt verschenen, bevond zich daaronder ook Flora. Tijdschrift voor jonge dames (1848-1849). Er waren per jaar twaalf afleveringen van zo'n 80-96 pagina's elk. Vanaf de derde jaargang is de doelgroep verbreed en werd het een damesblad. Dit blad had geen nadrukkelijk pedagogische aspiraties, maar wilde (oudere) meisjes vooral van goede lectuur voorzien. De verhalen moesten een tegenwicht bieden aan de in opkomst zijnde romans waarvan men de inhoud verderfelijk vond voor de meisjesziel. Het tijdschrift bevat vooral verhalen, die deels waren ingezonden. Een klein aantal ervan is vertaald, zoals het Zwavelstokkenmeisje van Andersen. Verhalen als belangrijkste inhoud is een opvallend verschil met het Geschenk voor Jonge Juffrouwen van vijftig jaar eerder, maar sluit wel aan bij de tijdschriftencultuur die er toen heerste. Familieperiodieken kwamen op waarin het verhaal centraal stond en bloemlezingen uit binnen en buitenlandse literatuur waren opgenomen. Vele kinder- en jeugdtijdschriften volgden dat voorbeeld. (Rietveld-van Wingerden, 1992, blz. 26-27, 120-121) Voor jongens waren er in de periode tot 1864 geen aparte tijdschriften op de eventuele vertaling van Le mentor moderne na van de eerder genoemde Marie Leprince de Beaumont. Klaarblijkelijk vond men tijdschriften voor oudere meisjes pedagogisch van meer belang dan die voor jongens. Bovendien konden jongens goed aan hun trekken komen in algemene jeugdtijdschriften, die wat betreft de inhoud voor hen aantrekkelijk waren. Met onder meer wetenswaardigheden, geschiedenis, reisbeschrijvingen en informatie over andere landen en culturen speelden die in op de leergierigheid die men jongens toedichtte. Meisjes dienden opgevoed te worden tot goed moederschap en hoofd van de huishouding, zaken waaraan algemene jeugdtijdschriften doorgaans weinig tot geen | |||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||
aandacht schonken. Daarbij ging het vooral om meisjes uit de gegoede stand vanaf ongeveer twaalf jaar - tijdschriften kwamen tot ver in de negentiende eeuw feitelijk alleen binnen het bereik van de gegoeden. Een andere reden is dat deze meisjes in tegenstelling tot jongens hun verdere scholing vooral ontvingen in de huiselijke kring van hun moeder of een gouvernante. Voortgezet onderwijs in de Latijnse school was alleen voor jongens weggelegd. Franse scholen en kostscholen voor jongens bestonden er veel meer dan die voor meisjes. (Bakker et al., 2006, blz. 461-463, 496-497) Gouvernantes en moeders zullen bij de opvoeding en scholing van hun leerlingen en dochters maar wat graag gebruik hebben gemaakt van dit soort uitgaven. Dat uiteindelijk de levensduur van een jongens- of meisjesblad vaak kort was omdat de periodiek werd opgeheven of de doelgroep verbreedde - een handelwijze die verderop in de geschiedenis ook nog herhaaldelijk voorkwam - was grotendeels te wijten aan de relatief kleine doelgroep. Maar ook als een meisjesblad een damesblad werd, hield de functie ervan voor de verdere scholing van het meisje overigens niet op te bestaan. | |||||||||||
Mode en literaire vormingIn 1862 begon een nieuwe periode als we naar de inhoud van de meisjestijdschriften kijken. In dat jaar verscheen De Gracieuse. Tijdschrift voor jonge dames, na de eerste jaargang voortgezet als tijdschrift voor ‘Neêrland's vrouwen’. Nieuw was ook dat twee jaar later voor het eerst een jongenstijdschrift, verscheen, namelijk Bato (1864-1883), dat alleen kon overleven door het vanaf 1868 te presenteren als een algemeen jeugdblad. (Rietveld-van Wingerden, 1995a, nr. 81, 82) De Gracieuse (1862-1864) bevat vooral mode die, zo benadrukte de redactie, niet alleen van belang is voor de gegoede stand: ‘Op het gebied der mode wenscht zij te bewijzen, dat een smaakvol, bevallig toilet, een sierlijk aanzijn van huiskamer en salon, niet alleen bereikbaar is voor den gegoeden of hoogeren stand, maar zeer ook kan worden toegepast bij min ruime middelen van bestaan en in eene eenvoudige huishouding. En waar zij verder, door goede, degelijke lektuur van onderscheiden aard, wil werken aan de ontwikkeling van het verstand en de beschaving van den geest, daar vooral behoeft het wel geen betoog dat alle verschil van maatschappelijke positie geheel buiten rekening zal blijven.’ (Hemels & Vegt, 1993, blz. 198-199) Dit maandblad besteedt onder meer aandacht aan kleuren in de kleding, levensbeschrijvingen van vrouwen, bloemen, het toilet van de bruid en pruiken. Daarnaast bevat het tijdschrift allerhande tips zoals de bestrijding van mot, het behandelen van bont en het gebruik van kurk in dameshandwerk. Er is een aparte bijlage met handwerken en mode, | |||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||
die vooral patronen en werkbeschrijvingen bevat. Verhalen die eerder het kenmerk van Flora waren, komen er weinig in voor. De Gracieuse bevat vooral artikelen en beschouwingen. Het belang van literaire vorming komt overigens wel naar voren in de advertenties aan de binnenzijde en achterkant van het omslag die voornamelijk boeken betreffen. De redacteur van het jongensblad Bato was W. Marten Westerman. In 1872 werd hij opgevolgd door E. Laurillard, beiden in die tijd geliefd als schrijvers voor kinderen. Daarnaast werkten tal van auteurs mee, onder wie S.J. en P.J. Andriessen, H.C. Rogge en Anth. L. de Rop. Dit was het eerste jeugdblad dat nadrukkelijk literaire vorming beoogde. Daartoe nam de redactie bekende boeken, poëzie en toneelstukken op uit de wereldliteratuur en de literaire erfenis van de Nederlandse cultuur. Daarbij vertaalde en bewerkte men de teksten en paste men ook wel inkortingen toe. Dat betrof bijvoorbeeld het Spaansche heidinnetje van Jacob Cats, Gijsbrecht van Aemstel van Joost van den Vondel, Don Quichotte van Cervantes en King Lear van Shakespeare. Daarnaast bevat het tijdschrift van meet af aan informatieve artikelen zoals reisbeschrijvingen, ontdekkingen en uitvindingen. Nadat Bato een algemeen tijdschrift werd, veranderde aan de inhoud weinig. Wel bevat dit maandblad sindsdien sprookjes en fabels, evenals verhalen waarin meisjes de hoofdpersonen vormen. | |||||||||||
Stoer en gezonde levensopvattingIn 1898 kwam uitgever Vivat in Amsterdam met twee jeugdtijdschriften op de markt, die de toon zetten voor meisjes- en jongenstijdschriften in de decennia die erop volgden. Dat waren Voor onze meisjes (1898-1903) en Ons Jongensblad (1898-1903). Beide waren weekbladen en gericht op tien- tot zestienjarigen. (Rietveld-van Wingerden, 1995a, nr. 163, 164) Nieuw in vergelijking met voorgaande meisjes- en jongenstijdschriften was dat er een correspondentierubriek in was opgenomen. Ons Jongensblad stelt in de introductie in het eerste nummer dat jongens vooral behoefte hebben aan avontuur en dat het tijdschrift hen tot jongens van stavast wil vormen: ‘Ik wil u allen maken: jongens van Jan de Witt. Weet ge, wat dat voor jongens zijn? Ze zijn ijverig, dapper, flink; met een vrolijke lach werken ze en met volharding volbrengen ze hun taak; met heldere, open kijkers zien ze rond, en opgeruimd huppelen ze door 't leven. Zulke jongens zijn de trots hunner ouders, en gaan een gelukkige toekomst tegemoet. Wat ik doen kan, om uw jongensjaren te veraangenamen, zal ik beproeven, want ik wil zijn uw vriend, die u helpt in alles.’ (Ons jongensblad, jrg. 1 (1898), nr. 1, blz. 1) Redacteur was J. Hendrik van Balen, die zich in die tijd profileerde als auteur van het spannende jongensboek. De inhoud is gevarieerd, naast vervolgverhalen, waaronder die van | |||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||
Jules Verne als ‘De ijssfinx’ en ‘De korporaal en zijn pleegkind’, komen er gedichten, korte verhalen, natuurkundige proeven, knutselen, anekdotes en woordloze stripverhaaltjes in voor. In de derde jaargang doen een schaakrubriek, reisverhalen over Nederlands-Indië van J. van Rinsum en uiteenzettingen over de natuur hun intrede. Van de vrolijke lach en huppelend door het leven gaan, is weinig sprake in de evenknie Voor onze meisjes. Een prospectus die verscheen voor het eerste nummer vermeldde: ‘Het doel van dit blad is om onze jonge meisjes een prettige afleiding te verschaffen, ze aangenaam bezig te houden en ze een praktische, gezonde levensopvatting in te prenten.’ Bovendien wilde men meisjes stimuleren zich in te zetten voor de lijdende medemens. Dat komt in het blad tot uitdrukking in allerlei acties zoals ‘Het vrije meisjesbed’. Lezeressen kunnen hiervoor geld inzamelen door de verkoop van bijvoorbeeld zelfgemaakte handwerken en de handel in postzegels, zo suggereerde de redactrice. De opbrengst, waarvan trouw verslag werd gedaan, was bestemd voor kinderen die eigenlijk moesten worden opgenomen in het Haagse kinderziekenhuis, maar van wie de ouders de kosten niet konden betalen. Een belangrijk verschil met het jongensblad is ook het ontbreken van illustraties bij de verhalen. Er kwamen alleen titelvignetten in voor van de titel zelf en rubriekstitels. Daarnaast is de handwerkrubriek voorzien van werktekeningen en patronen. Een nummer begint met een hoofdartikel van de redactrice Thérèse Hoven, een onderwijzeres, auteur van meisjesboeken en actief in de vrouwenbeweging. Deze hoofdartikelen hebben stuk voor stuk een moraal als onderwerp die ook in de titels ervan naar voren komt, zoals ‘Had ik er maar aan gedacht’, ‘Zakgeld’, ‘Zelfbeheersching’ en ‘Valsche schaamte’. Verhalen vormen het hoofdbestanddeel en zijn vaak wat anekdotisch aandoende levensbeschrijvingen van vrouwen uit eigen en buitenland, zoals Anna Maria Schuurman en keizerin Maria Theresia. Een vaste rubriek is ‘Iets uit de Griekse mythologie’. In de tweede jaargang verzorgt Dea-Lize de rubriek ‘Indische brieven’ met een vermoedelijk fictieve briefwisseling tussen Corrie en Louise. De eerste woont in Nederland, de tweede in Nederlands-Indië. Men wilde zo de lezeressen kennis laten maken met het leven van een meisje in de tropen. Dit tijdschrift probeerde lezers te stimuleren tot zelf schrijven door halfjaarlijkse opstelwedstrijden, waarvan het prijswinnende in het blad terechtkwam. De pedagogische intenties stonden centraal, waarbij de redactie duidelijk liet uitkomen dat er aan meisjes wel het een en ander bij te schaven viel. Dat komt duidelijk tot uitdrukking bij de introductie van de rubriek ‘Overzicht der week’: ‘Het is mij al dikwijls opgevallen, hoe weinig onze meisjes op de hoogte zijn van hetgeen er al zo in de wereld voorgaat. Couranten lezen vinden zij verschrikkelijk.’ (Voor onze meisjes, jrg 1 (1898), nr. 1, blz. 8) Met de rubriek ‘Bloe- | |||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||
menpraatje’ appelleerde men aan de
belangstelling die meisjes zouden hebben voor de natuur. Het jongensblad had duidelijk een luchtiger en vooral minder belerende toon dan het meisjesblad. Bovendien richtte het jongensblad zich meer op allerlei wetenswaardigheden waarvan men dacht dat jongens daarvoor belangstelling zouden hebben, terwijl de redactie van het meisjesblad juist informatie wilde geven over de wereld om hen heen, juist omdat meisjes slechts geringe belangstelling daarvoor hadden. Dit verschil weerspiegelt zich ook in de correspondentierubriek, die, zoals toen gebruikelijk was, vooral de antwoorden van de redactie aan de kinderen bevat. In het jongensblad gaat het vooral om weetvragen, zoals wanneer het buskruit was uitgevonden, de eerste spoorweg was aangelegd en wat een tijdvers is. De redactie benaderde de lezers, aangeduid met de initialen, op een zakelijke manier: ‘B.L.K. te Meppel. Het Oranjewoud bij Heerenveen werd aangelegd door Albertina Agnes, dochter van Frederik Hendrik en weduwe van de Frieschen stadhouder Willem Frederik. Zij liet de streek, die toen nog geheel woest was, ontginnen en er een buiten bouwen.’ (Ons jongensblad, jrg. 4 (1901), blz. 96) Het meisjesblad echter stimuleerde de lezers te werken met pseudoniemen of alleen hun voornaam, in plaats van de zakelijk aandoende initialen. De onderwerpen die de inzenders aanroerden, gingen vaak over het eigen wel en wee. Zo krijgt Guusje als antwoord: ‘Ik vind, dat je mama gelijk heeft en dat je trachten moet Fransch te lezen. B.v. “Mon oncle et mon curé”, “La neuvaine de Colette”. Lees die twee nu eens.’ (Voor onze meisjes, jrg. 1 (1898), nr. 7, blz. 56) | |||||||||||
VerzuilingIn de eerste helft van de twintigste eeuw werden aparte jongens- en meisjestijdschriften vooral een aandachtspunt binnen de zich steeds sterker profilerende zuilen. Die waren druk doende met de uitbouw van het eigen onderwijs, waarbij een tijdschrift als zinvolle vrije tijdsbesteding en ter ondersteuning van de pedagogische intenties meer dan welkom was. In 1918 kwam de protestants-christelijke uitgever E.J. Bosch te Baarn met drie | |||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||
aanvullingen op het tijdschrift Vrij en BlijGa naar voetnoot1., dat hij sinds 1917 uitgaf. Ze waren bedoeld voor de jeugd die Vrij en Blij waren ontgroeid. Voor meisjes was dat Meisjesleven. Christelijk tijdschrift voor onze vrouwelijke jeugd (1918-1924). Voor degenen die zich daarvoor te oud voelden, verscheen Meisjesroeping (1918-1920) dat dezelfde ondertitel had. Voor jongens kwam Hou zee. Christelijk tijdschrift voor onze mannelijke jeugd (1918-1923) op de markt. (Rietveld-van Wingerden, 1995a, nr. 251, 253, 254) Deze periodieken bestonden maar kort en gingen net als we al eerder zagen snel hun doelgroep verbreden. Meisjesroeping ging op in Meisjesleven, dat vervolgens in 1924 is omgezet in De jonge vrouw (1924-1935), waarmee de uitgever hoopte die jonge vrouwen eraan te verbinden die voorheen als ‘rijp’ meisje Meisjesleven lazen. (Ibid., nr. 284) In 1935 is dit tijdschrift voortgezet als Wij jonge vrouwen (1935-1941) dat verschillende edities kende: naast een algemeen deel een supplement voor de belangrijkste regio's onder titels als Wij jonge vrouwen van Amsterdam, Wij jonge vrouwen van Rotterdam en Wij jonge vrouwen van Den Haag. (Ibid., nr. 369) Hou zee kreeg in 1921 als ondertitel ‘Christelijk jeugdtijdschrift’, omdat nu ook meisjes tot de doelgroep hoorden. Bekende schrijvers en tekenaars verbonden zich aan deze periodieken, zoals C. Jetses en J.H. Isings voor de tekeningen en W.G. van de Hulst, J. Lens, Willem de Mérode, I. van Schelven voor verhalen en artikelen. Aan de meisjestijdschriften werkten vooral vrouwen mee die in christelijke kring naam hadden verworven, zoals H.S.S. en J.H. Kuyper, dochters van de gereformeerde voorman Abraham Kuyper, Johanna Breevoort en J.F.L. de Liefde. Opmerkelijk is dat het jongensblad Houzee dezelfde inhoudelijke structuur heeft als de genoemde meisjesperiodieken. Beide typen beginnen met een meditatie naar aanleiding van een Bijbeltekst, uitmondend in een aanbeveling voor een bepaalde levenshouding. Naast verhalen en gedichten biedt Hou zee wereldnieuws, informatie over christelijke auteurs, lessen over de natuur, zendingsnieuws en ontspanning als sport, puzzels en raadsels. De genoemde meisjestijdschriften van uitgever Bosch onderscheiden zich daarvan door historische verhalen over vrouwen en artikelen over de taak van de vrouw in de zending en een andere cultuur. Ook de bespreking van thema's die vrouwen toen bezighielden als vrouwenemancipatie, beroepskeuze, huwelijk, verkering, partnerkeuze en huishouding benadrukt het karakter van het blad als een meisjestijdschrift. Bij beroepskeuze werkt men het hele alfabet af waardoor beroepen aan bod komen die niet typisch vrouwelijk waren als fabrieksopzichter en arbeidsinspecteur, waarbij de schrijver dan aangeeft welke mogelijkheden er toch nog voor meisjes en vrou- | |||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||
wen zijn. Een ander verschil met Hou zee is dat er correspondentie met lezers in voorkomt. De verzuiling in de eerste helft van de twintigste eeuw, toen ook de jeugdbeweging opkwam, leidde tot diverse jongens- en meisjestijdschriften, die weliswaar niet het orgaan waren van jeugdverenigingen of -bonden, maar daar toch wel hun belangrijkste afzetgebied hadden. Dat geldt voor orthodox-protestanten met Het Korenland (1924-1938) voor jongens en Martha (1911-1925) en Hand aan hand (1931-1941) voor meisjes. Vrijzinnig-protestanten voorzagen hun jeugd van Kampvuur (1927-1935) voor meisjes en Wachtvuur (1927-1935) voor jongens. (Ibid., nr. 286, 222, 335, 305, 306) De katholieke denominatie vormt hierin een uitzondering, omdat de organisatiegraad buiten het domein van de kerk laag was en het vormingswerk onder jongens en meisjes vooral uitging van de kerk en de geestelijkheid. (Van Selten, 1991,, blz. 90-92, 136-142) Parochies organiseerden hun patronaatsgroepen, gescheiden naar jongens en meisjes. Maar ook daarbij waren tijdschriften behulpzaam die zich richtten op de patronaatsjeugd zoals De Blijde wereld (1924-1931), Het Gildeblad (1932-1934) en Blije jeugd (1932-1939) voor meisjes en De jonge wacht (1913-1940) en De koorknaap (1935-1940) voor jongens. (Rietveld-van Wingerden, 1995a, nr. 230, 282, 343, 345, 371)Ga naar voetnoot2. Vanwege dit specifieke karakter laat ik deze tijdschriften hier verder buiten beschouwing, omdat de gerichtheid op de doelgroep in de eerste plaats te maken had met de manier waarop de jeugdbeweging was georganiseerd en de intenties van de periodieken op het gebied daarmee nauw samenhingen. | |||||||||||
Vrouwenemancipatie en jongens van stavastNaast de zuilgebonden periodieken rolden er in de eerste helft van de twintigste eeuw enkele periodieken van de pers, die geen binding hadden met een denominatie of jeugdbeweging en zich presenteerden als godsdienstig neutraal. Kortdurend verscheen een jongenstijdschrift en daarnaast waren er enkele periodieken voor meisjes. Die voor meisjes stonden sterk in het teken van de vrouwenemancipatie, enerzijds door die bespreekbaar te maken, maar anderzijds ook door bij te willen dragen aan de algemene ontwikkeling van meisjes om zo hun emancipatie te bevorderen. Dit laatste was duidelijk merkbaar in Leven en werken. Maandblad voor meisjes en jonge vrouwen (1916-1933). Dit maandblad ging uit van de Wereldbibliotheek, een Amsterdamse uitgever die zich ten doel stelde goede en goedkope lectuur te verspreiden om zoveel mogelijk mensen aan het lezen te krijgen en om hen te stimuleren een eigen boekenbezit op te bouwen. De uitgever had E.C. Knappert en Annie Salomons, beiden bekende voorvechters van vrouwenemanci- | |||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||
patie, benaderd om de redactie op zich te nemen. De doelgroep was lezeressen vanaf ongeveer veertien jaar, maar uit de correspondentie blijkt dat die leeftijd hoger lag. De redactrices stellen zich daarbij lezeressen voor ogen die afkomstig zijn uit verschillende lagen van de bevolking. Zij wilden hen helpen ‘in haar drang naar ontwikkeling, in haar behoefte aan levensmoed en levensvreugde’. (Ibid., nr. 240) De titel verklaarden zij als volgt: ‘leven’ staat voorop, omdat het leven toch meer is dan werken. Onder ‘leven’ verstonden zij de brede cultuur in de vorm van natuur, kunst en het gedachte-, wils- en gevoelsleven van de mens. Zij wilden ermee een wegwijzer zijn naar schoonheid, goedheid en waarheid. ‘Werken’ sloeg meer op de doelgroep. Men wilde meisjes bereiken en bemoedigen voor wie werk een bittere noodzaak en een uitputtend gebeuren is, maar ook hen voor wie werk een zegen en bevrijding betekent. Om dat doel te bereiken, schakelde de redactie tal van deskundigen in als de kunstenaars H.P. Berlage en C. Veth, de historicus L. Knappert, socioloog W. Banning en de socialistische feministen Ida Heyermans en Henriette Roland Holst. De inhoud bestaat uit artikelen over onder meer kleding, schilderkunst, flirten, vrouwenarbeid en beroepskeuze. Daarnaast zijn er verhalen en gedichten. Elk nummer is voorzien van een kunstbijlage en de eerste jaargangen ook van een correspondentierubriek. In deze brievenrubriek plaatst de redactie ingezonden brieven of fragmenten daaruit. Vaak voorziet zij deze van een reactie. Briefschrijvers zijn doorgaans meisjes en jonge vrouwen van boven de zestien jaar, die vooral commentaar op of juist complimenten geven over de inhoud. Kritische lezeressen vinden het blad te ernstig: ‘De inhoud spreekt zoo weinig meer tot me. (...). Gelukkig weet ik heel duidelijk waar het aan ligt. Er komt te weinig frisch-bloeiend leven, te weinig opgewektheid in voor. Nooit lezen we eens een gevoelig, mooi dingetje over jonge menschen, die leven in ónzen tijd, met iets van onze gevoelens, iets waar je wat van je zelf in hoort.’ (Leven en werken, jrg. 2 (1917), nr. 11, blz. 479) Een andere lezeres verlangt ook ‘iets vrolijks en koddigs er onder door; aardige schetsjes, mooie verzen van Adama van Scheltema, René de Clerq e.a. Iets meer opvoedkunde.’ De redactie reageert met: ‘Menschen die niet geleerd zijn maar nog graag willen leeren, moeten bereid zijn zich in te spannen, zich te verdiepen.’ (Ibid., jrg. 3 (1917), nr. 1, blz. 95) Kritiek riep de redactie ook over zich af door de naam van de rubriek ‘Onze tribune’ en door het plaatsen van artikelen die op weerstand stuitten. Daarbij gaat het in de derde jaargang om het recht van meisjes zelf een jongen te vragen en in de vierde jaargang om het vraagstuk of vrouwen het wel zonder dienstbode kunnen stellen. Na enkele jaargangen van Leven en werken was het de redactie duidelijk dat | |||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||
het tijdschrift nauwelijks gelezen werd
door jonge meisjes. Het maandblad was zich meer gaan ‘aftekenen als het tijdschrift voor haar, in wie het leven al meer gewerkt had.’ (Droom en Daad, jrg. 1 (1923), nr. 1, blz. 1.) Vandaar dat dezelfde uitgever met een nieuw blad voor jonge meisjes op de markt kwam in de vorm van Droom en daad (1923-1931). C.M. Hille-Gaerthé was bereid de redactie ervan op zich te nemen. Zij constateerde in het eerste nummer dat er een ernstig tekort was aan lectuur voor jonge meisjes. Juist zij hadden leiding nodig in hun dromen of idealen die ten grondslag liggen aan daden en aan het leven hun glans geven. Het tijdschrift wilde daarom spreken ‘Over de verschillende wegen die openstaan voor de meisjes; niet alleen over het werk, dat gedaan kan worden, maar ook over de beteekenis, die het verschillende werk kan hebben in het leven van de vrouw.’ Daarom mocht gezondheidsleer niet ontbreken, ‘omdat de vervulling van haar taak voor een deel afhankelijk is van de gezondheid van haar lichaam.’ (Ibid., blz. 2-3.) De inhoud lijkt sterk op Leven en werken, maar de verhalen zijn minder hoog gegrepen: leesbaarheid is belangrijker dan de literaire status. Zij handelen vooral over het alledaagse leven van meisjes, de kinderwereld en de geschiedenis. Voorts bevat het tijdschrift beschrijvingen van beroepen waarin vrouwen werkten, en van de natuur en stedenschoon. Ook is elk nummer voorzien van een kunstbijlage. Tal van vooral vrouwelijke auteurs droegen bij, onder wie Johanna, Elize Knuttel-Fabius en Nannie van Wehl. Twee jaar na de opheffing van Droom en daad verscheen bij de Amersfoortse uitgever Valkhof een alternatief, namelijk Meisjesleven (1933-1939), met weer als reden dat er grote behoefte was aan literatuur voor meisjes, waarbij men dacht aan de leeftijd van veertien tot achttien jaar. (Rietveld-van Wingerden, 1995a, nr. 353) Dit tijdschrift lijkt veel minder zwaar op de hand dan Droom en daad. Dat blijkt al uit de schrijfsters die men rekruteerde, onder wie: Willy Corsari, Emmy van Lokhorst, Cissy van Marxveldt, Anke Servaes en Marie van Zeggelen. Zij stonden borg voor verhalen over de dagelijkse leefwereld van meisjes, die de nodige luchtigheid bevatten. De redactrice Willy Pétillon uitte in het eerste nummer de wens ‘dit nieuwe maandblad tot een fleurig, gezond en krachtig orgaan te doen groeien en het tot den spiegel te maken van het meisjesleven in den | |||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||
besten zin.’ Dat fleurige komt tot uitdrukking in de verhalen, maar ook in de onderwerpen van artikelen als sport, fotograferen, mode en karakterkunde. Bij dit laatste werd er een relatie gelegd met het handschrift, waaruit de persoonlijkheid zou zijn af te leiden, toen een populaire methode onder psychologen. Lezers werden uitgedaagd tot dat doel hun krabbels op te sturen, om hun handschrift te laten ontleden. In de eerste helft van de twintigste eeuw kwam voor jongens na Ons jongensblad en Houzee alleen nog Stavast (1928) op de markt, waarvan de levensduur kort was. (Ibid., nr. 311) Deze periodiek was gericht op lezers vanaf twaalf jaar, voor wie, volgens het prospectus, het kinderblad Zonneschijn te kinderachtig was geworden.Ga naar voetnoot3. In de intenties klinkt iets door van wat ook de meisjestijdschriften uit die tijd benadrukten, alleen minder uitgesproken. Het eerste nummer vermeldt dat het blad zich wilde richten ‘tot den gehelen jongen met al z'n eigenschappen en mogelijkheden, met al z'n idealen en verlangens, met al z'n vreugden en strijd.’ Dit tijdschrift maakte gebruik van tal van deskundigen als de pedagoog R. Casimir, de kinderboekenschrijver A.C.C. de Vletter, de vrijzinnige predikant A.M. Van der Laar Krafft en de juristen E. Lamers en M. Stibbe. Daarnaast komen er verhalen in voor van schrijvers als Johan Fabricius en H.L. de Hoog. Verhalen staan centraal, waaronder ook reis-, volkenkundige en geschiedenisverhalen. Met artikelen over techniek en rubrieken als schaken, dammen, raadsels en puzzels hoopte men in te spelen op de interessesfeer van jongens. | |||||||||||
Strips en verliefdhedenNa de Tweede Wereldoorlog veroverde stormenderhand het stripverhaal menig jeugdblad en verschenen er ook nieuwe tijdschriften die voornamelijk bestonden uit strips. Toen na verloop van tijd de eerste meisjesbladen weer ontstonden, waren die dan ook merendeels stripbladen. Opvallend is het grote aantal, ongekend in de geschiedenis van het seksespecifieke jeugdtijdschrift. De opsomming hier is dan ook niet volledig: Rosita in 1958, voortgezet in 1967 als Cri, Tina in 1967, Club in 1973, Debby in 1977, Anita in 1977 (in 1986 voortgezet als Yes), Penny in 1979, Gitta in 1981 en Mariska in 1982. Tina, Penny en Yes bestaan in 2009 nog steeds, de laatste vijftien jaar aangevuld met onder meer Fancy in 1995, Cosmogirl in 2003, Ellegirl in 2003 en Libelle Young in 2005. (Buijze, 1982, blz. 12-15.) De oplagecijfers variëren tussen de enkele tienduizenden tot ruim honderdduizend per tijdschrift, ongekend hoog vergeleken met de vooroorlogse jaren toen een tijdschrift hoogstens enkele duizenden abonnees telde. De | |||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||
meeste zijn bestemd voor de doelgroep vanaf negen jaar, enkele zijn op de wat oudere jeugd gericht, twaalf tot vijftien jaar. Voor jongeren ouder dan zestien is er geen enkel tijdschrift met een seksespecifiek karakter. Vermoedelijk achten uitgevers die inmiddels klaargestoomd voor de (Nieuwe) Revue, Privé of Margriet. (Ibid., blz. 11.) Periodieken voor jongens komen niet tot stand op Webber (1994-2001) na. Een van de oorzaken is mogelijk dat er voor die doelgroep tal van special interest tijdschriften verschijnen, die inspelen op de interesses van jongens, zoals periodieken op het gebied van sport, voetballen, seks, computers, techniek, de natuur, sterrenkunde en muziek, terwijl meisjesperiodieken voornamelijk te duchten hebben van periodieken voor paardenliefhebbers, shownieuws en muziek. De meisjesbladen hebben doorgaans een romantische inslag. Vele stripverhalen gaan over verliefdheden, dierenleed en zielige meisjes en zijn uitermate rolbevestigend. Daartoe behoren overigens ook verhalen gebaseerd op klassieke werken als Oliver Twist van Charles Dickens en Jane Eyre van Charlotte Brontë. (Rietveld-van Wingerden, 2007) Artikelen die er soms ook in voorkomen, betreffen bijvoorbeeld koken, mode, popsterren, showbizz, make-up en hobby's. De producent van Tina verklaarde in 1982 het blad te maken ‘voor de lol van de lezeressen’. (Ibid., 15) De redactie van Jeugdwerk nu, die in 1982 een speciaal nummer aan jeugdtijdschriften wijdde, gaf het nummer als quote mee: ‘kinder- en jeugdbladen: veel onvoorstelbare rotzooi’. Dat gold in het bijzonder de uitgever Oberon, die diverse van de hierboven vermeldde jeugdbladen produceerde, maar die toch nog te prefereren was boven kleinere uitgevers van bijvoorbeeld Peggy en Penny. (Buijze, 1982, blz. 11) Vele van deze periodieken hebben ook een correspondentierubriek, die ongetwijfeld een bemoediging zijn voor redacties en producenten om op de ingeslagen weg van sentiment voort te gaan. De onderwerpen verliefdheid en onbeantwoorde liefdes scoren hoog, of het nu gaat om tijdschriften voor jonge meisjes als Anita, of die voor de wat oudere jeugd als Tina. Een veertienjarige schrijft bijvoorbeeld dat ze net verkering had, maar haar vriend geen actie onderneemt: ‘Een andere jongen zou (...) een arm om haar heen slaan of naast haar gaan zitten. Maar dat doet hij niet, hoewel hij deze verkering echt serieus meent. En ik krijg ook niet te horen dat hij van mij houdt of me heeft gemist (...). En ik krijg nooit een kus of zo (...). Moet ik nou wachten totdat hij dat wel allemaal doet of moet ik zelf maatregelen nemen?’. De redactie die doorgaans opgenomen brieven van een antwoord voorziet, legt uit dat hij misschien uit een gezin komt waar dat niet zo gewoon was en sluit af met: ‘Maar weet je, goed voorbeeld doet goed volgen, dus laat hem even zien wat er van hem verwacht wordt. Wedden dat ie het razendsnel doorheeft...’ (Anita, (1981) nr. 37, blz. 33) Met de correspondentie lijken meisjes- | |||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||
tijdschriften ook in te spelen op de vraag onder meisjes naar adviezen over onderwerpen die ze niet gemakkelijk met hun ouders of vrienden bespreken, zoals voorbehoedsmiddelen, veilig vrijen, geslachtsziekten en problemen met ouders. Redacties gaan daarop vaak adequaat in door te verwijzen naar instanties voor verdere hulp, informatie te verschaffen en de jongere op de eigen verantwoordelijkheid te wijzen. Die informatie komt ook regelmatig aan bod in artikelen, om zo in te spelen op de behoeften bij de lezeressen. De meisjesbladen maken evenals de hoofdpersonen in de verhalen weinig persoonlijk groei door. Dat is voor wat betreft Tina, het meisjesblad met de langste looptijd sinds het ontstaan van het meisjestijdschrift, duidelijk na te gaan. Wel verbeterde de kwaliteit van het papier, het kleurgebruik en de tekeningen. Aanvankelijk gaven kinderen in de ingezonden brieven nog wel commentaar op de inhoud: ‘Ik vind je blad erg goed. Mijn oma zegt dat het slecht is, maar daar trek ik mij niets van aan.’ Het antwoord van de redactie luidde: ‘Met alle respect voor je oma, maar Tina is voor meisjes.’ (Tina (1975) nr. 2, blz. 2) Maar al spoedig staan dagelijkse beslommeringen centraal zoals te weinig zakgeld, menstruatieklachten, de duur van de tongzoen en de bestrijding van okselhaar. (Rietveld-van Wingerden, 2007) Regelmatig komen er wantoestanden aan de orde zoals leraren die hun handen niet thuis konden houden of mishandeling door ouders. Webber (1994-2001) voor jongens van twaalf tot achttien jaar onderstreept zijn karakter door de ondertitel ‘not for girls and parents’. De inhoud bestaat vooral uit sport, seks, mannenmode en showbizz. Stripverhalen vormen een bescheiden onderdeel. Alle artikelen zijn wel uitbundig geïllustreerd. Er was een panel van jongens in de leeftijd van zestien tot achttien jaar aan verbonden om over de inhoud te waken. Hoewel ‘not for girls’ vond de redactie de mening van meisjes wel belangrijk. Voor een artikel over pornofilms en -tijdschriften had men bijvoorbeeld meisjes op straat gevraagd wat ze vinden van jongens die daarop ‘kikken’. (Webber (1994) nr. 1, blz. 46-47) Daarnaast had men meisjes uitgenodigd te vertellen over blunders van jongens als het om seks ging, hoe ze aankeken tegen jongens die hen nafloten of wat ze vonden van de beste openingszinnen van jongens die op nader contact uit waren. Net als bij meidenbladen staat seksualiteit in het middelpunt van de aandacht. Bij het onderwerp reizen en vakanties gaat het over het versieren van meisjes. Een rubriek als ‘Circuit’, met de ondertitel ‘de rubriek waar niemand in wil komen’ belicht vooral het seksleven van popsterren. (Rietveld-van Wingerden, 1995b, blz. 361-362) Met deze gerichtheid op liefdesperikelen in meisjesbladen en seks in Webber lijkt de eis voor de hand te liggen dat voor de jeugd boven de twaalf jaar, aparte seksespecifieke tijdschriften vereist zijn. Dat stelde ook redacteur Paul | |||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||
Cormont van het meisjesblad Club in 1982, je kunt ‘geen blad voor jongens en meisjes maken omdat juist in die leeftijdscategorie de problemen zo specifiek zijn (...). De puberteit is een periode waarin een heleboel problemen naar voren komen. Puistjes, liefde, omgang met vriendjes, leraren en ouders en een nieuwe kijk op de wereld’. (Tinnemans, 1982, blz. 4) | |||||||||||
MentaliteitsgeschiedenisAfzonderlijke tijdschriften voor jongens en meisjes waren voor de Tweede Wereldoorlog vooral gericht op de jeugd van twaalf tot ongeveer achttien jaar. Ze maakten overigens een zeer bescheiden onderdeel uit van het totaal aan jeugdperiodieken voor die leeftijdsgroep. Dat er tot op de dag van vandaag meer tijdschriften voor meisjes dan jongenstijdschriften zijn verschenen, heeft voor een belangrijk deel te maken met de intenties van redacties. Vanaf de achttiende eeuw tot aan de Tweede Wereldoorlog lag in meisjestijdschriften het accent vooral op ontwikkeling en vorming. Dat begon iets te verschuiven met Meisjesleven (1933-1939), waarin ook de zogenoemde bakvisliteratuur aan bod kwam. In jongenstijdschriften lag veel meer het accent op ontspanning, wetenswaardigheden en avontuur. Dat in meisjesbladen hun vorming centraal stond, was mogelijk ook het gevolg van hun geringere deelname aan het voortgezet onderwijs. Hoe men tegen jongens en meisjes aankeek zal daarbij ook van invloed zijn geweest: meisjes beschouwde men als bedeesd, onzeker en meer op opvoeding aangewezen en jongens als stoer, zelfverzekerd en belust op avontuur. Dit kwam ook tot uitdrukking in de benadering van de lezer in de correspondentierubriek. Jongensbladen deden het vaak zonder en als die rubriek er wel was, waren het doorgaans wetenswaardigheden die centraal stonden. Meisjes kwamen met eigen perikelen en onzekerheden. Die pedagogische intentie verdween nagenoeg in de naoorlogse tijdschriften. Dat deze door de toenemende commercialisering hoge oplagecijfers nodig hadden om te overleven, en daarom meer wilden inspelen op de verlangens van de doelgroep, is daarbij van invloed geweest, maar verklaart niet alles. Ook voor de Tweede Wereldoorlog was het immers vaak kommer en kwel om een periodiek in de running te houden. Een veranderend beeld van het kind en een sterk gewijzigde leefwereld van de jongere zijn ongetwijfeld van groter invloed geweest. In gezinnen maakte de bevelshuishouding plaats voor de onderhandelingshuishouding, waarin overleg tussen opvoeder en kind grotendeels het pedagogisch klimaat bepaalt. (Bakker et al., 2006, blz. 292-297) Tijdschriften die willen voorschrijven hoe jongeren moeten handelen en willen bepalen wat het beste is voor de doelgroep staan daarop haaks, waardoor het accent verschoof naar wat de doelgroep wilde en daar was het de uitgevers ook om te doen. Dat | |||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||
dan het accent verschuift naar seksualiteit en liefdesperikelen is niet vreemd, omdat dit zaken zijn waar tieners nu eenmaal mee bezig zijn. In de toenemende openheid die er over is ontstaan, dienen tijdschriftredacties als een vraagbaak voor alle kwesties waarvoor men toch moeilijk bij ouders of vrienden aanklopt. Een opvallende constante is wel dat meisjes klaarblijkelijk meer behoefte hebben aan advies dan jongens. Hoewel slechts één jongenstijdschrift (Webber) te weinig is om die vergelijking te kunnen maken, valt op dat ook dit tijdschrift net als jongensperiodieken van voor 1940 geen echte correspondentierubriek had. Die geringe behoefte aan sturing en advies bij jongens kan wel eens de belangrijkste reden zijn waarom jongenstijdschriften door de tijd heen zo weinig levensvatbaar waren. | |||||||||||
Literatuur
|
|