Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 17
(2003)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |
Op nieuwjaarsavond
| |
Nieuwjaar: slachttijd, kersttijdVijftig jaar geleden nam mijn vader me kort na de kerstdagen mee naar zijn oudste zuster, tante Janna in Smilde. Zij bakte de wafeltjes die in Drente bij de jaarwisseling horen: knieperties en rollegies (knijpertjes en rolletjes). Ik mocht het ijzer in het vuur houden om ook een paar knieperties te bakken: kleine, platte wafeltjes, vijf à zes centimeter in doorsnee. Daarna mocht ik een paar rollegies die tante gebakken had - tweemaal zo groot - oprollen om een houten breischee; het werk van oom Jans. Veel later hoorde ik dat de platte knieperties het oude jaar symboliseren, dat je helemaal kunt overzien. De rollegies horen bij het nieuwe jaar, dat zich nog moet ontrollen. Passend gebak voor een jubileum: we hebben nu zestig nummers van Literatuur zonder leeftijd en het oude Documentatieblad in de kast staan; wat erbij komt, kunnen we alleen maar gissen, maar de rolletjes smaken naar meer. Zo waren er vroeger veel meer gebruiken rond de jaarwisseling. Op het platteland werden uitgebreide nieuwjaarsvisites gehouden; midden in de winter hadden de boeren toch niet veel te doen. Het feest begon op nieuwjaarsavond - de avond vóór het nieuwe jaar, die wij ‘oudejaarsavond’ noemen (zoals Sinterklaasavond op de avond vóór de naamdag van de heilige Nicolaas valt en kerstavond op 24 december). Net als op andere hoogtijdagen - Driekoningen, Vastenavond, Sint Maarten - gingen de kinderen langs de huizen. Zij wensten iedereen een gelukkig nieuwjaar en verwachtten in ruil een versnapering of een geldstuk. (Oorspronkelijk waren het de armen die langs de huizen gingen om een aalmoes of wat eten.) Daarbij zongen ze een toepasselijk liedje:Ga naar voetnoot1. | |
[pagina 60]
| |
Dag vrouw, dag man, dag allegaar!
Ik kom je wensen een goed nieuwjaar.
Door dik, door dun, kom ik gelopen.
Heb je niet een wafel of twee?
Ik zal ze niet verkopen.
't Is een goed vrouwtje, die wat geeft:
ik wens dat ze 't naaste jaar nog leeft.
Goed vrouwtje! goed vrouwtje!
Heb je niet een wafel of twee?
Ik steek ze al in mijn mouwtje.
Of gekscherend:Ga naar voetnoot2.
'k Wens je veel geluk en zegen,
op dijken en wegen,
met krullen in 't haar.
Ik wens je geluk en zegen in 't nieuwe jaar.
Nieuwejaartje zoete,
het verken heeft vier voeten,
vier voeten en één steert,
is dat nu geen koek weerd?
Het heeft niet lang in de stal gestaan,
Jan-neef heeft het dood gedaan,
geef me een koek en laat me gaan.
Nieuwejaartje komt in 't land;
het varken heeft zijn gat gebrand,
vanachter aan zijn poortje.
Moeder, geef me een oortje;Ga naar voetnoot3.
is 't geen oortje, dan is 't een duit,
morgen is 't nieuwjaartje uit.
| |
[pagina 61]
| |
De laatste twee rijmen herinneren eraan dat nieuwjaar in de slachttijd viel, die in november begon en de hele winter doorging (net als op Driekoningen en Vastenavond werd er op oudejaarsavond met de rommelpot gelopen: een pot met een varkensblaas erover gespannen, waarop met een rietje monotone muziek ten gehore werd gebracht). In andere rijmen vind je een godsdienstig element. De jaarwisseling valt tenslotte ook midden in de kersttijd, die eindigt op Driekoningen, 6 januari. Daaraan herinnert dit Vlaamse liedje:Ga naar voetnoot4.
Maria was gezeten
met 't kindjen op den schoot,
om pappeken te laten eten,
gekookt met wittebrood.
Daar zat een ratteke
aan Jezus' pappeke!
Maria maakt het klaar
met deze zalige nieuwjaar.
Dat het pappeke rijmt op een snoepend ratteke, maakt de gewijde geschiedenis heel aards-realistisch. Het speelt tenslotte in een stal, waar behalve de os en de ezel natuurlijk ook ratten en muizen waren, al worden ze niet in het evangelie vermeld. In kerstliederen worden wel meer elementen toegevoegd. Zo is de geboorte vaak gesitueerd in de winter. Het kerstevangelie speelt in een andere tijd van het jaar: de herders overnachten tenslotte in het veld. De winter als tijd van handeling heeft geen bijbelse, maar een kerkhistorische oorsprong. Het kerstfeest is pas in de vroege middeleeuwen ingesteld om het heidense midwinterfeest, dat zeer populair was, in te passen in de nieuwe godsdienst. Vervolgens werd de voorstelling aangepast aan de datering: in ‘De herdertjes lagen bij nachte’ zingen we uit volle borst: ‘de herders naar Bethlehem gingen / 't liep tegen het nieuwe jaar’. En net als op middeleeuwse schilderijen vinden we in kerstliederen vaak een voorstelling van de winter zoals men die in de Lage Landen kende. Ook de locatie wordt soms aangepast. In een kerstlied dat ik helaas niet heb genoteerd, gaat Jozef na de geboorte water halen bij de rivier, ‘maar de Leie was toegevroren’ (de stal stond blijkbaar ergens ten noorden van Gent). | |
[pagina 62]
| |
In het volgende liedje, alweer uit Vlaanderen, wordt het kerstgebeuren helemaal naar het hier en nu getrokken:Ga naar voetnoot5.
Klein, klein Jezeken,
heje gij zulke kou?
Komt in mijn herteken wonen
en maakt u daar een schouw.
We zullen een vierke stoken,
we zullen een pappeke koken;
en brengt uw liefste moederke mee,
dan zullen we zijn tevree.
Een fraaie overgang van het kindje in de kribbe in de transcendente Jezus, maar de voorstelling blijft heel plastisch (en winters): in het hart van het gelovige kind warmt het verkleumde kindje Jezus zich bij de open haard. | |
Wat doet de bakker op nieuwjaarsavond?En dan is er nog een heel merkwaardig nieuwjaarsrijm, dat ik voor het eerst aantrof bij Van Vloten:Ga naar voetnoot6.
Op nieuwejaarsavond
de bakker sloeg zijn wijf,
al met een dikke knuppel
zodanig op haar lijf;
de knuppel en wou niet breken,
de vrouw en wou niet spreken;
de knuppel die brak,
de vrouw die sprak;
het wijf kroop in de oven,
de bakker haar achternaar;
zij waren zoo bestoven -
een zalig nieuwejaar!
| |
[pagina 63]
| |
Dat de bakker zijn vrouw slaat, is tot daar aan toe. Dat komt ook bij andere beroepen voor: Alles met mate, zei de kleermaker, en hij sloeg zijn vrouw met de ellestok. De bakker weet niet zo goed maat te houden, maar wat heeft dat met het nieuwe jaar te maken? Het raadsel wordt voor een deel opgelost door een variant die ik in een andere verzameling vond. Daaruit blijkt dat Van Vloten een gekuiste versie geeft, oorspronkelijk gebruikte de bakker een andere knuppel:Ga naar voetnoot7.
Op enen nieuwjaarsavond
de bakker sloeg zijn wijf,
al met de hete pale
zodanig op haar lijf.
Wat zal men de bakker geven
al voor zijn nieuwejaar?
Een kinneke in de wiege
met schoon gekrulde haar.
Het slot komt al voor in twee liederen in het Antwerps Liedboek, uit 1544: lied xxii gaat over de liefde tussen een meisje en een ridder, lied cxxix over een meisje en een lansknecht.Ga naar voetnoot8.
Wat gaf hi haer te loone
tot haren nieuwen jaer?
Een kindeken in der wiegen,
met finen gecrulden haer.
Beide liederen tellen dertien coupletten. En beide worden ze voorgesteld als autobiografisch. Lied xxii eindigt zo:
Die dit lied heeft ghedicht,
dat was een ruyter fijn.
Hi hevet wel gesongen
Al om die liefste zijn.
| |
[pagina 64]
| |
En in cxxix heet het:
Die dit liedeken dichte,
dat was een lansknecht fijn.
Hi hevet so wel ghesongen
t'antwerpen al in den wijn.
Het lied van de bakker heeft maar twee coupletten. Zo'n reductie is heel gebruikelijk bij rijmen en liedjes die teruggaan op oude liederen: er blijft alleen een opvallende kern over; soms het refrein, soms één of meer coupletten. En vaak ontstaat er een andere betekenis - of een andere lading - door aanpassingen in de tekst of de context. Dat geldt trouwens ook voor varianten van die oude liederen zelf. In het lied van de ridder is het kind het loon van de liefde, al is die in eerste instantie onwettig. Als het meisje naar het woud gaat om rode roosjes te plukken (!), komt zij een ridder tegen die ‘zijn wil’ met haar doet. Het lijkt een avontuurtje, maar hij geeft haar een gouden ring als onderpand van zijn trouw en noemt haar jonkvrouw. Zij dromen over hun kind: als het een jongetje is, zullen zij hem met pijl en boog leren schieten; is het een meisje, dan zullen ze haar een paarlen ketting leren rijgen. En in het laatste couplet, waarin de dichter-zanger onthult dat hij die ridder was, noemt hij het meisje ‘die liefste sijn’. De geschiedenis van de lansknecht heeft geen happy end. In plaats van een ring geeft hij het meisje een lok van zijn blonde haar en bij de vrijage in het bos staat er een koffertje aan zijn voeten: een soldaat trekt nu eenmaal verder naar de volgende oorlog. Er zijn dezelfde dromen over het kind. In de ‘wij’-vorm, maar dat is waarschijnlijk wishful thinking van het meisje: hun liefde was verborgen gebleven als er geen kind van was gekomen. En de vader bezingt zijn avontuurtje later in de kroeg. En in het lied van de bakker is het kind niet meer dan een element in een scabreuze geschiedenis. Het eindpunt van een literaire afdaling: liefdeslied, levenslied (smartlap), spotlied (schuine grap). Blijft de vraag wat dit met nieuwjaar te maken heeft. In het Antwerps Liedboek is ‘tot haren nieuwen jaer’ slechts een tijdsaanduiding. In beide liederen vindt de vrijage 's zomers buiten plaats, zodat het kind pas het volgende jaar geboren wordt. Bij de bakker en zijn vrouw ligt dat anders. Maar waarom die vurige liefde in de nieuwjaarsnacht? Er bestaan varianten die niet eindigen als het kind in de wieg ligt. Zoals deze Vlaamse tekst:Ga naar voetnoot9. | |
[pagina 65]
| |
't Was op een nieuwjaar-avond,
de bakker sloeg zijn wijf,
al met een hete pale
zo deerlijk op haar lijf.
Wat zoun wij den bakker geven
al voor zijn nieuwejaar?
Een kindetjen in de wiege
met schoon gekreukeld haar.
Hoe zoun wij dat kindetjen heten?
Jan Baptiste.
Suiker in de kiste,
vleesch in de pot.
Jan Baptist' is een grote zot.
Opnieuw een spotlied, dat niet alleen scabreus is, maar ook lichtelijk blasfemisch (‘Jan Baptist’ is Johannes de Doper, de wegbereider van Jezus). De vraag hoe het kind moet heten, kom je ook tegen in andere nieuwjaarsliedjes:Ga naar voetnoot10.
Zoete nieuwejaar, dan zullen we vrolijk zijn.
Maria is geboren een kinneke nog zo klein.
Hoe zou dat kinneke hieten?
De dochter van St. Joor.
Als zij ter kerke kwamen,
wat vonden zij daar geschreven staan?
't Was onze Lieve Heer Jezus
met 't zware kruis belaan.
De zon en de maan die schijnen even klaar.
Ik wens de baas en de vrouw
veul zegen in 't nieuwe jaar.
Dit is een verbasterde versie van een zuiver godsdienstig nieuwjaarslied, waarin de kerstviering wordt verbonden met pasen:Ga naar voetnoot11. | |
[pagina 66]
| |
Op enen nieuwjaarsavond,
dan zullen wij vrolijk zijn,
met een geboren maged
en een klein kindeken klein.
Wie zal dat kindeken dragen?
De dochter al van Jeroen.
De klokken zullen luien,
den kerkweg zullen wij doen.
Als wij op het kerkhof kwamen,
wie zagen wij daar staan?
Jezus van Nazarenen
aan 't kruis genageld staan.
Met enen doornenkrone
op Jezus' hoofd gedaan,
vol rozen en roo nelenGa naar voetnoot12.
om naar den hemel te gaan.
Net als het lied van de ridder heeft het lied van de bakker een tegenhanger. Ook daarvan vinden we bij Van Vloten weer de gekuiste versie.Ga naar voetnoot13.
Krullebolletje ging eens wandelen,
en hij nam er zijn zusje mee;
hij kocht een pond amandelen,
en deelde dat in twee.
Maar wat zal ik voor je kopen,
al voor een nieuwejaar?
Een heel mooi poppetje
met lang en krullend haar.
| |
[pagina 67]
| |
Bij De Cock en Teirlinck is het:Ga naar voetnoot14.
Krollebol gong wandelen
en kocht een pond amandelen;
hij deelde ze Mieke mee.
Wat zullen we ons Mieke geven
voor zijnenGa naar voetnoot15. nieuwejaar?
Een kinneken in een wiegsken
met schoon gekroezeld haar.
Het kind in de wieg heeft altijd krulletjes in zijn haar. Hier hebben ze voor het eerst een functie: de identificatie van de vader. | |
BesluitAls je ergens kunt spreken van ‘literatuur zonder leeftijd’, dan wel bij deze rijmen en liedjes. Ze behoorden tot de volkscultuur, vol gebruiken waaraan jong en oud deelnamen. De meeste gebruiken zijn uit de volkscultuur verdwenen, maar in de kindercultuur bleven ze soms in stand: volksgebruiken werden kinderspel. Dat proces nam bijna vierhonderd jaar in beslag: van het eind van de middeleeuwen tot in de negentiende eeuw. In Bredero's Moortje (1615) lezen we over een volwassen personage dat nogal vreemd is uitgedost:Ga naar voetnoot16.
Hij moet de Vastelavondt wel dapper hebben in sijn hóóft,
of 't moet een wedt-spul zijn, dat hy heeft wille winnen,
of souw hy 't doen uyt liefd' tot lust van sijn Vriendinne?
't Is wel een gecklijck kleedt, de Karel is wel nar,
had hy 'er twee tot hem, so mocht hy singhen met de Star:
hier kamen wy Haeren mit onse steeren,
das Kindelyn lesus willen wy liben ond eeren;
der jungste Kuningh is wolle bekant,
dat isser de Koningh aus Greeckenlandt.
| |
[pagina 68]
| |
De term ‘vastenavond’ werd ook wel gebruikt voor de periode van Driekoningen tot de vasten. Zo ook hier: ‘zingen met de ster’ hoort bij Driekoningen; de laatste vier regels zijn een driekoningenlied. In Brederodes tijd was dit blijkbaar nog een volksvermaak, driehonderd jaar later was het iets voor kinderen. En al vieren volwassenen nog steeds vastenavond, ‘carnaval’, ze gaan niet meer zingend langs de huizen om aalmoezen op te halen. De volksrijmen zijn kinderrijmen geworden, ‘gesunkenes Kulturgut’. Maar de mondelinge overlevering is taai en dus veranderde er weinig aan de teksten. Soms werden ze een beetje aangepast: de aanspraak ‘Moeder, geef me een oortje’ maakt van ‘Nieuwejaartje komt in 't land’ een kinderliedje. Er ontstonden ook nieuwe varianten voor kinderen, zoals de gekuiste versie van ‘Krullebolletje ging eens wandelen’. Door het verdwijnen van de oorspronkelijke maatschappelijke context verandert soms de betekenis van de rijmen.
Nieuwejaartje komt in 't land;
het varken heeft zijn gat gebrand,
vanachter aan zijn poortje.
Is dat geen prachtig voorbeeld van de nonsensicale overgangen die zo kenmerkend zijn voor kinderrijmen uit de oude doos? Nu wel. Oorspronkelijk was het een heel begrijpelijke verwijzing naar de slacht, waarbij het varken op de ladder met kokend water werd overgoten. Die betekenis ontdekte ik pas door een ander rijm, ook al eerder aangehaald:
Nieuwejaartje zoete,
het verken heeft vier voeten,
vier voeten en één steert,
is dat nu geen koek weerd?
Het heeft niet lang in de stal gestaan,
Jan-neef heeft het dood gedaan,
geef me een koek en laat me gaan.
De overgang van nieuwjaar naar het varken - met vier voeten en een staart - blijft natuurlijk nonsicaal. Alhoewel... als er nu eens geen koek werd gevraagd, maar een worst of een varkenspoot, zou het heel logisch zijn. Ook hier hebben de maatschappelijke veranderingen het rijm een ander karakter gegeven. Om de betekenis van deze oude rijmen te achterhalen, moet je ze dus lezen in samenhang met andere rijmen en liedjes. Alleen op die manier kun je ontdek- | |
[pagina 69]
| |
ken wat de achtergrond is van het lied van de bakker die geen maat weet te houden bij het slaan van zijn vrouw. In de varianten zien we allerlei procédés die gehanteerd worden bij de vorming van volks(kinder)rijmen en -liedjes: ontlening, reductie, verbastering, parodiëring - met veel scabreuze en blasfemische elementen - en fatsoenering. Daarbij kan de verhouding heel complex zijn: het eerste liedje, waarin de bakker een knuppel hanteert, is de gekuiste versie van een scabreus liedje, waarin met gebruikmaking van een strofe uit het Antwerps liedboek een godsdienstig lied wordt geparodieerd. Het volks(kinder)lied zit vol literair spel, met allerlei ‘intertextuele’ elementen die we kennen uit de ‘literaire’ poëzie. Een tweedeling tussen volkslied en cultuurlied, tussen ‘hoog’ en ‘laag’, is een simplificatie. Een ‘rijmpje’ is hetzelfde als een ‘gedicht’.Ga naar voetnoot17. |
|