[Nummer 42]
En alle vogels zongen
Redactionele inleiding
Nederlanders vinden het doorgaans moeilijk een positief beeld te hebben van wat wij op cultureel gebied presteren. Dat Amerikanen dol zijn op ‘onze’ Van Gogh en ‘onze’ Rembrandt en misschien zelfs Vermeer kunnen waarderen, hebben we inmiddels, met een licht gevoel van meewarigheid, geaccepteerd. Maar dat ze Mulisch op een lijn durven te zetten met Homerus, is domweg absurd. Ongehoord! Zoiets doe je niet!
Eenzelfde verontwaardiging klonk, en klinkt nog altijd vrezen wij, toen recensenten het waagden een verbinding te leggen tussen Pelgroms Kleine Sofie en Lange Wapper en Dante. Vanuit die houding is het voorstelbaar dat wij accepteren dat Annie M.G. Schmidt te Hollands is en dat haar werk ongeschikt zou zijn voor de Amerikaanse markt, terwijl andersom de versjes van Silverstein hier gretig aftrek vinden.
Dankzij het werk van het produktiefonds begint dat underdoggevoel voor de literatuur de laatste tijd te veranderen. En van dat groeiend aanzien profiteert ook de kinderliteratuur. Met uitzondering van een genre, poëzie voor kinderen. Dat blijft behept met het aureool van niet echt de moeite waard, onverkoopbaar, te hollands. En dat terwijl we sinds Van Alphen over zulke uitmuntende kinderdichters beschikken!
De enige uitweg uit die impasse is meer aandacht besteden aan wat er is en de kwaliteit daarvan blootleggen. Met het oog op die ‘ontdekking’ worden in dit nogal dik uitgevallen nummer van Literatuur zonder leeftijd dichters bestudeerd die in vergelijking met Schmidt en Wilmink nog maar weinig aan de orde kwamen. En dat betekent dat zowel de voorvaders als de nazaten van deze grootmeesters van de kinderpoëzie centraal staan. Die laatsten hebben niet eerder gepubliceerde gedichten afgestaan. En daar zijn wij Leendert Witvliet, Hans Hagen, Wiel Kusters, Mensje van Keulen, Ted van Lieshout, Joke van Leeuwen, Monique Hagen en Eva Gerlach niet alleen dankbaar voor. We zijn er ook trots op.