Literatuur. Jaargang 6
(1989)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 370]
| |
Voortgang IXDeel ix van Voortgang, jaarboek voor de Neerlandistiek bevat weer enkele vrij uitvoerige artikelen over oudere en modernere Nederlandse letterkunde. S. Smith toetst opnieuw de argumenten die zijn ingebracht tegen de al in 1913 geopperde hypothese dat de Roman van den Riddere metter Mouwen verwant zou zijn met de Franse ridderromans Richard li Biaus. De tekstgeschiedenis is waarschijnlijk gecompliceerder dan men heeft aangenomen en dat biedt ruimte voor een nieuwe vergelijking van beide teksten in een diachronisch perspectief. J.A. van Leuvensteijn vraagt aandacht voor ‘een tamelijk nieuw gebied van onderzoek’, te weten de samenhang van syntaxis en versificatie in berijmde teksten. Na een introductie aan de hand van de dichterlijke produkten van Meester Pennewips leerlingen demonstreert hij de mogelijkheden ervan door een vergelijking van de relaties tussen zinsstructuur en regeleinde in teksten van Breughel, Vondel en Huygens. In De ‘Mei’ van Leopold onderzoeken Elsa J. Folkers-Loosjes en Sjoerd A. Schippers de versinterne poëtica van Leopolds Kinderpartij. Ze brengen de lentevoorstelling in het gedicht in verband met Botticelli's Primavera en Venus. Dat ze in die passage de Biblioteca Laurenziana in Florence letterlijk vertalen als ‘de bibliotheek van Laurentius’ is lichtelijk komisch. De artikelen van José Rozenbroek over Van Eeden en Ibsen en van Jan Willem van der Weij over Van Deyssels prozagedicht Apokalyps vertonen mooie parallellen. Beide Tachtigers worstelen met het opgeschroefde romantische ideaal van de grote profetische dichter die als verlosser der mensheid zal optreden. De botsing tussen de dichterlijke zelfvergroting enerzijds en het onbegrip van het publiek en het eigen falen anderzijds is tegelijkertijd pijnlijk en boeiend als tijdsbeeld. Verder bevat de bundel een zestal meer taalkundig georiënteerde bijdragen, onder meer over Casparus van den Ende als plagiator van Montanus' klankmethode, over J.M. Hoogvliets bezwaren tegen het Volapük en over hele en halve leugens als interessant probleem binnen het taalhandelingsonderzoek. Voortgang wordt uitgegeven door de Stichting Neerlandistiek vu p/a Studierichting Nederlands, postbus 7161, 1007 mc Amsterdam. Deel ix (1988) bevat 252 p. en kost ƒ 32,50. EKG | |
Heyns' Dracht-thoneel in facsimileToen de Brabantse rederijkerskamer 't Wit Lavendel de beschikking kreeg over een ruimte waarin toneelstukken konden worden opgevoerd, stond de factor o.a. voor de moeilijkheid dat hij de personages in passende kostumering ten tonele moest voeren. Vanaf de oprichting van de kamer in 1598 bekleedde de uitgever en boekverkoper Zacharias Heyns deze functie. Hij stelde zelf in 1601 een boek met klederdrachten samen, teneinde voorbeelden voor kostumering te kunnen aanreiken: Dracht-thoneel, met een inleiding van drs. Hubert Meeus uitgegeven door dr. J.A. van Leuvensteijn in de fell-reeks bij Buijten & Schipperheijn bv. Amsterdam 1989, isbn 90.6064.669.1, ƒ 37,50 bij voorintekening direct bij de uitgever; ƒ 44,50 bij de boekhandel. Door de samenwerking met Gillis van den Rade (Aegidius Radaeus) kon Zacharias Heyns de houtsneden gebruiken die eerder dienst hadden gedaan bij het vervaardigen van Sluperius' werk Omnium Fere qentium dat in 1572 te Antwerpen verscheen. Ook Alderhande Habijt ende cleedinge dat in 1570 te Antwerpen gepubliceerd werd, is met dezelfde blokken gedrukt. Voor Dracht-thoneel liet Heyns echter ook nog een aantal nieuwe blokken snijden. De kwatrijnen die Heyns onder de houtsneden plaatste, vertonen overeenkomst met de Latijnse epigrammen van Sluperius. De rijke en fraaie verzameling afbeeldingen in Dracht-thoneel bestaat uit 10 klederdrachten uit Afrika, 10 uit Amerika, 13 uit Azië en 85 uit Europa. Bij de afbeeldingen met betrekking tot Amerika valt het op dat de bewoners bij de Straat van Magellaan ruimschoots vertegenwoordigd zijn. Heyns gebruikte hiervoor houtsneden naar gravures die hij had laten vervaardigen voor zijn uitgave van het Wijdt-lopigh verhaal van tgene de vijf schepen (die in 1598 tot Rotterdam toegherust werden...) wedervaren is...(1600), een reisjournaal. Van Europa worden klederdrachten uit 13 landen afgebeeld, waaronder vooral Frankrijk veel aandacht krijgt. Dit hangt samen met het feit dat Omnium Fere qentium, Alderhande Habijt ende cleedinge en dus ook Dracht-thoneel teruggaan op de Receuil de la diversité des habits die door Richard Breton in 1562 te Parijs werd uitgegeven. De Nederlandse gewesten zijn met maar liefst 19 afbeeldingen vertegenwoordigd. Ik noem ‘De brabantsche vrou na d'oude wyse’, ‘De Bruyt’ uit Brabant, ‘Den Rouw, In Brabant’, ‘Den Vlaminck’, ‘De Vlaemsche Iouffrouwe’, ‘De Hollandsche dochter’, de ‘Waterlandtsche Boerin’ en ‘Den ouden Zeow’. Naast de regionale klederdrachten bevat de verzameling een aantal afbeeldingen van geestelijken, zoals de Jezuïet, de Kapucijn en de Kartuizer. Ter volmaking van het laatste katern zijn nog enkele rariteiten afgebeeld, onder meer de ‘Zeebis- | |
[pagina 371]
| |
schop’, de ‘Zeemonnik’ en de cycloop. De inleiding van Hubert Meeus bevat de vrucht van jarenlang speurwerk in het kader van een binnenkort te verschijnen dissertatie over Zacharias Heyns. De verantwoording van de exemplaarkeuze door Van Leuvensteijn maakt duidelijk dat er slechts enkele exemplaren van het Dracht-thoneel bekend zijn. Voor bibliografisch geïnteresseerden is de beschrijving van de afwijkende exemplaren van de Amsterdamse ub en British Library interessant. De uitgave bevat - zoals we gewend zijn van de uitgaven in de fell-reeks verder nog een bibliografie ter stimulering van verder onderzoek en ze wordt besloten door enkele registers, waardoor de gebruiker gemakkelijk toegang tot het werk krijgt. PJV | |
Uit de school van SchenkeveldHet afscheid van mevrouw Margaretha H. Schenkeveld als hoogleraar in de nieuwere Nederlandse letterkunde aan de Vrije Universiteit Amsterdam is begeleid door een bundel opstellen van oud-studenten over middeleeuwse literatuur; ‘In onse scole’ onder redactie van Fred de Bree en Roel Zemel (Amsterdam: Stichting Neerlandistiek vu, 1989; 245 p.; ƒ 33, - [incl. verzendkosten] op giro 2790626 van genoemde Stichting te Alphen aan den Rijn). De auteurs van de bijdragen aan deze bundel willen hiermee tot uiting brengen hoezeer mevrouw Schenkeveld heeft weten te inspireren op het gehele vakgebied. Irene Spijker ontsluiert door bestudering van de verschillende Franse Renaut-versies voor een deel het raadselachtige slot van de Renout van Montalbaen in ‘Vier broers in een hagedocht’. Een exempel uit de Sermones vulgares van Jacobus van Vitry wordt in ‘Drie ontspoorde vossen’ door André Bouwman in verband gebracht met de scène uit de Reinaert maar vooral uit de Franse Le plaid waarin de vos meteen na zijn biecht alweer trek in kip heeft. ‘De Hailbran-episode in de Reise/Reis-teksten van de Brandaan’ is, aldus Maaike Mulder, direct ontleend aan hoofdstuk 28 van de Navigatio Sancti Brandani Abbatis. Eveneens over de Brandaan gaat het artikel van Ilie Trienekens ‘De dief die de hel overleefde’; zij weet aannemelijk te maken dat dank zij ingrepen van kopiïsten de dief van de teugel na zijn dood plotseling weer levend werd en dus wel uit de hel teruggekomen moet zijn. Roel Zemel betoogt in ‘Fergus, Ferguut en de graalheld’ dat de Fergus voor een belangrijk deel opgebouwd is uit elementen die ontleend zijn aan de romans van Chrétien de Troyes en dat het geheel is ontworpen als een variatie op de Perceval-handeling uit de Conte du Graal, een geval van intertextualiteit dus. Wilma Kossen borduurt op dit gegeven voort in ‘Moriaen en de graalheld’, waarin zij laat zien dat de dichter van Moriaen de ontleningen aan de Perceval-handeling liet func- | |
[pagina 372]
| |
tioneren in een intertextuele samenhang met zijn bron. ‘Van koning tot kroonprins’ is de bijdrage van Simon Smith over de structuur van de Roman van den riddere metter mouwen die niet een Doppelweg-structuur, maar een reduplicatiestructuur blijkt te zijn. De roman vertoont ingrepen van een latere bewerker. Marina Bego schrijft over ‘Wangbang Wideya, een Middeljavaanse hofroman’ die ze vergelijkt met de Artur-romans. Bridget Kievits destilleert aanwijzingen voor het morele gehalte van de belangrijkste personages in de Roman van de Roos uit hun manier van omgaan met rijkdom en armoede: ‘To have and have not’. Willem van Hildergaersberch blijkt in zijn boerden de in de middeleeuwse literatuur vaak voorkomende list minder positief te waarderen dan de gewoonte is, aldus Fred Lodder in ‘Met nauwer list’: Willem blijft ook in het komische genre de moralist! Fred de Bree besluit de bundel met een artikel ‘“Historia docet”; de Gesta Romanorum en de Gesten of Gheschienisse van Romen’, waarin hij de handschriftelijke overlevering en de oudste drukken van de Gesta behandelt, de datering en lokalisering ervan en vervolgens overgaat op de behandeling van de exempla erin. Het is jammer dat men niet de moeite genomen heeft aan deze belangwekkende bundel een index toe te voegen. PJV | |
Vlaamse jaarboekenZoals gewoonlijk bevat ook het dubbelnummer van het Jaarboek 1985-1986 (1988; 260 p.) van De Fonteine een aantal degelijke artikelen, merendeels gegroepeerd om Mathijs de Castelein die in 1985 waarschijnlijk 500 jaar geleden is geboren en om de herdenking van de val van Antwerpen in 1585. Dirk Coigneau, Rik Castelain en Werner Waterschoot publiceren belangwekkende bio- en bibliografische gegevens over De Castelein en diens Const van Rhetoriken. Coigneau behandelt Jeronimus van der Voort, Waterschoot de relatie tussen Lucas d'Heere en Willem van Oranje en Lode Roose houdt zich bezig met rijmwerk rond het beleg en de val van Antwerpen. Maurits Vandecasteele levert twee bijdragen over respectievelijk de Haagse rederijkerskamer ‘Met Ghenuchten’ in 1494 en het Antwerps rederijkersfeest van 1496. W.L. Braekman vraagt zich af of Marcus van Vaernewijcks gedicht uit Die conste der minnen van 1564 als bron gediend kan hebben voor ‘amoureusche raetselen’ in De arte amandi oft De consteder minnen van 1599. Het antwoord is ontkennend: de bron is van Franse herkomst. F. de Tollenaere schrijft over ‘oude versies in handschrift van het lied Van den Waghen van Ronsen’. G.R.W. Dibbets interpreteert de term ‘letterconst’ in het refrein van de Haagse kamer De Corenbloem van 1581 als ‘schrijfkunst’. Modernere literatuur komt aan de orde in de lezing van Mathieu Rutten over ‘Gent en de gebroeders Karel en Gustave van de Woestijne’ en in het verslag van Freddy van Besien van het in 1984 gehouden colloquium ‘Functie en impact van de theaterkritiek’. De Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap zijn aan het vierde jaarboek toe (1988; 139 p.; bfr 450; redactiesecretariaat Blandijnberg 2, 9000 Gent). Sjoerd van Faassen publiceert de eerste aflevering van zijn commentaar bij de brieven van Buysse aan uitgever Van Dishoeck. Over de invloed van Gerhart Hauptmann op Buysses toneelwerk gaat de eerste aflevering van de bijdrage van Jaak van Schoor. Zeven brieven van Couperus aan Buysse worden geëditeerd en toegelicht door Anne Marie Musschoot. Verder worden de eerste twaalf hoofdstukken afgedrukt van Buysses onvoltooid gebleven roman De levenskring. Kleinere bijdragen in de rubriek ‘Kanttekeningen’ worden geleverd door A. Kooyman, Boudewijn de Leeuw, Bert Vanheste en de redactie. De rubriek ‘Kroniek’ wordt zoals gewoonlijk bijgehouden door Anna Marie Musschoot, ditmaal onder haar ‘pseudoniem’ A.A.M. PJV |
|