koningskind Halewijn's moeder op de vraag naar haar zoon antwoord, dat zij hem gedood heeft, zegt zij in liefelijk middelnederlandsch:
‘Uw zoon heer Halewijn is dood,
Ik heb zijn hoofd in mijnen schoot,
Van bloed is mijne voorschoot rood...’
De sexueel-psychologische zin van ‘Halewijn’ is hiermee nog lang niet uitgeput. Het feit b.v., dat het juist de broeder is, die de maagd toestemming geeft tot haar Judith-tocht, doet denken aan een incest-motief (incest-bloedschande), dat in de romantiek van het Oosten veel voorkomt. De beschrijving van de maagdelijke kleedij, het schrijlings rijden op het paard (vgl. Jeanne d' Arc!), het afwasschen van het afgehouwen hoofd van Halewijn, het barbaarsche neerzetten van den feestelijken disch, enz., kunnen aanleiding zijn tot een ontleding, die wellicht een lijvig boek zou vullen. Want de schijnbaar zoo simpele ballade van Heer Halewijn is een van die heldere, onvertroebelde diepten, waarin geen den grond kan zien.
Wat wonderlijk schoon is toch de beeldspraak van Nietzsche, daar waar hij in ‘Zarathustra’ de klare en toch onpeilbare diepte stelt tegenover de modderige ondiepte. Bij beide is de grond niet te zien, vandaar dat zoovelen de modderige ondiepte verwarren met de klare, onpeilbare diepte. Ziehier het verschil tusschen de middelnederlandsche ballade en de eervergeten misgeboorte van de Wagnervereenigingsclique.
In het verrukkelijke, nobel-klankrijke oude lied kan men zich mijmerend verdiepen, tot een grenzenloos verleden van voortwentelende menschenwerelden opdoemt als een vizioen van bloeiende oneindigheid... De klare, onpeilbare diepte! Een dramatisch kunstenaar zou er de stof aan kunnen ontleenen voor een nieuwe Oidipous of Hamlet.
Maar het symphonische drama (dat heet - ó godbewaarme! een drama.) is bij uitnemendheid de modderige ondiepte. Daar kan men zich niet in verdiepen; daar kan men zich alleen maar aan bevuilen. Heer Halewijn modernieter omgeknoeid tot een soortement muzikale held, die de vrouwen met het edelaardige doel ze ‘vergetelheid te schenken’, wiens muzikaliteit zoo ontzaglijk is, dat het koningskind (dat de ‘Redelijkheid’ verbeeldt) hem niet begrijpen kan, weshalve de jongedame hem het hoofd afhakt, hetgeen hem overigens niet belet verder te zingen ‘een lied, dat niet sterven zal’, (Getoonzet door Willem Pijper voor de Wagnervereeniging.)
En dit griezelig-ondiepe gemodder, deze kwalsterige nul-ik-hou-een-bokkie-filosofie, deze zotte, wezenlooze, onbenullige (daar komt dan eindelijk het juiste volkswoord:) flauwe kul is gedramatiseerd op een manier en in een dichterlijke taal van een zoo botte sloomheid, dat de geest van een idioot-geboren kalf daarbij vergeleken een dartel vernuft is. Het gemiddelde twaalfjarige schoolkind brengt van de dramatiseering van de Halewijn-balade meer terecht dan dit subliem-dichterlijke koppel Van Lokhorst-Nijhoff.
En dan die dom-brutale pretentie. Lees eens op blz. 7 van het programma: Halewijn wordt hier geplaatst, niet tegenover een willekeurige vrouw, maar tegenover een koningskind, d.w.z. een der hoogste vertegenwoordigsters der menschheid. Is dat geen fijn-tactische opdracht aan Prinses Juliana, die de première met haar tegenwoordigheid opluisterde?
Of dit: ‘Halewijn is chthonisch’, zooals geschreven staat op blz. 8. (‘Wat is dat: chthonisch?’ heeft in de pauze meneer Cronheim aan meneer Bunge gevraagd. ‘Dat weet ik óók niet,’ was het antwoord van meneer Bunge, ‘maar ik vind 't verdomd duur’.)
Chthonisch! Als de zieke ellende van dezen tijd mijn geest niet zoo had aangetast, zou ik tranen kunnen lachen, om die aanmatigende zotternij. Chthonisch! De heele zinnenlooze, daverde, boerenbedriegende en tegelijk slungelige bombast van de hedendaagsche bourgeois-cultuur ligt in dat ééne potsierlijke woord opgesloten, Chthonisch! Het stamt af van het Grieksche ‘chthonos’, dat zooveel wil zeggen als ‘bewoonde grond’. ‘Halewijn is chthonisch!’ 't Is waar! 't is waar!... van de kouwe grond...
Welke reden kan er voor zijn, dat ik mij zooveel moeite geef voor zulke vodderij?
Arbeiders! Proletariërs! Revolutionnairen! Dit is het hoogste cultuurgoed, dat de bourgeoisie met al haar maatschappelijke macht, met al haar geld de menschheid heeft aan te bieden. Zijt gij u bewust van de taak, die de historie u heeft opgelegd? Weet gij nu eindelijk, welke plicht gij jegens de kranke menschheid, ook cultureel, te vervullen hebt? Zorgt ervoor, onmiddellijk! aanstonds! nu! dat de cultuur van de menschheid in uw macht komt! Dat is niet de geringste opdracht van het revolutionnaire socialisme in dit treurige tijdperk.
Halewijn is chthonisch. Het laat me niet los, - want de bourgeoisie moet verdelgd worden. Dat is zeker.
C. DE DOOD.