cuseerenden vormden, werden zij steeds door benden S.A. mannen, hoofdzakelijk jonge kerels, uiteengedreven. Dankbaar had de politie de hulp van het grootste gespuis en van de materieel verpauperiseerden aanvaard. En wee hem die zich ook maar eenigszins ongunstig uitliet over het sinds eenige dagen heerschende bruine moordregiem. In de twintigste eeuw verdwenen er hoopen arbeiders en intellectueelen in Duitschland, waarvan geen spoor te vinden was.
Sinds een week hadden de beide buurjongens elkander niet gezien, tot zij elkaar bij een oploop van het Karl Liebknecht in de gaten kregen. Even keken zij elkander aan, lieten hun blik omhoog gaan naar de hakenkruisvlag die van het gebouw waaide en keken toen star voor zich uit. Daar zij de lange Friedrich Thiele, een bekend fascist in de gaten kregen, waarmede zij reeds eerder bij een onrustig verloopen arbeidersbijeenkomst kennis hadden gemaakt, hielden zij zich als bij afspraak op den achtergrond, totdat uit het midden van de oploop een gekreun hen niet langer kon weerhouden zich met de ellebogen een weg naar voren te banen. Op den grond lag een bejaarde joodsche man, zoo op het eerste oog een klein winkeliertje. Drie sadistische kwelduivels sleepten den ouden jood langs de straat. Hun vermoeden werd al spoedig bewaarheid. Een der S.A. boeven vertelde dat de jood, terwijl een Nazi een boycotplakaat op zijn vensterruit plakte, zóó in woede was ontstoken, dat hij de Nazi een klap met een elstok had gegeven, die danig moest zijn aangekomen.
Half verdoofd door het gedurig gebeuk met een klakkebos sleepten zij den ouden man door de goot. Frits en Ernst keken elkander aan. Bewust van hun onmacht, maar kokend van woede. Nu draaide een der wellustelingen den mishandelde nog een arm om. Een gil overstemde het gevloek der volgelingen van Hitler. Nu kon Ernst zich niet langer meer beheerschen, en voor hij het wist ontsnapten hem de woorden: Verdomde zwijnen! De lange Thiele, die zich achter de twee buurjongens had opgesteld kwam nu vóór hen staan. In zijn moordklauw zwaaide hij een gummiknuppel.
‘Wie zei dat’?
Geen der omstanders die antwoord gaf.
‘Wie zei dat’?
Uitdagend keek de lange slungel de kleine Ernst aan. Frits, vreezende dat de geringste mishandeling den lichamelijk zwakken Ernst volkomen kapot kon maken, keek de fascist scherp in de oogen.
‘Ik’, sprak hij vast. Doch dadelijk daarop zeide Ernst:
Ik zei dat, laffe ploerten.
Voor dat iemand erop bedacht was, gaf de lange boef hem een dusdanige klap met de knuppel, dat de kleine Ernst als een voddenzak ineenzakte. Dit was Frits te veel. Aan de ploertendooder denkende die hij reeds lang bij zich droeg, greep hij in zijn binnenzak, zwaaide plotseling de arm omhoog en met de kracht van een reus liet hij het wapen op de misdadige schedel van Thiele neerkomen.
In een S.A. kazerne herkreeg Frits zijn bewustzijn. Naast hem lag Ernst. Nog half versufd door de mishandelingen die de fascisten op hem hadden toegepast zag hij hoe uit Ernst's voorhoofd bloed sijpelde. Hij probeerde met zijn zakdoek het langzaam sijpelende bloed tegen te houden. Dien ochtend spraken zij over veel dingen, behalve over datgene dat hen gescheiden had. De K.P.D. en de S.P.D.