tegen de politieagent
door e. du perron
De volgende regelen zijn van een burgerlik literator en individualist. Men vergeve mij daarom wanneer ik ook in dit kader een enkele maal ik mocht zeggen. Ik schrijf mijn mening, omdat er mij om gevraagd werd, en met al de demoedigheid die nodig is om te geloven dat het van bitter weinig nut zal zijn.
Het lijkt mij van geen nut om een mening te verkondigen die bij ieder behoorlik mens in de gegeven omstandigheden identiek moet zijn, ongeacht zijn kommunistiese sympatieën of niet: - de huidige toestand in Duitschland, in het bizonder het optreden tegen de Joden, is weerzinwekkend, mensonterend, van een laagheid als zelfs in de politiek zelden werd bereikt. Maar een menselike en morele maatstaf aan te leggen aan politieke gebeurtenissen is altijd een vruchteloos bedrijf. De politieke hansworst, die in de rol van Leider een zekere verantwoordelikheid voor het tans gebeurende draagt en die als Adolf Hitler bekend werd, zal een ieder met min-of-meer bevredigende argumenten wellicht kunnen uitleggen dat het heil van Duitschland zoveel weerzinwekkends, zóveel en niet minder, nodig maakte.
Aan de filosoof-geschiedschrijver van de toekomst om uit te maken hoe men deze Hitler zelf heeft te zien, in hoeverre hij een beweging leidde of door een beweging vooruit werd geduwd, in hoeverre hij de aap was van een ander Leider van dit soort, die als ‘Il Duce’ door een verwante menigte in de wolken verheven werd. Het kan zijn, dat de na-en bij-apen van deze Germaanse aap: de Goebbelsen en Goerings, tenslotte groter, sterker, nóg meer van ijzer-en-staal zullen heten dan hij; misschien voelt hij zich op dit ogenblik door hen voortgeschopt, met gevoelens niet minder lamentabel, dan die hem bevangen moeten hebben toen hij zich liet fotografeeren, opkijkend tegen een Duitse prins, als een konciërge tegen de rijkste huurder in zijn flatgebouw.
Eén ding staat voor mij vast: het wezen Hitler had - gelijk wij allen - bij de aanvang van zijn bestaan ongetwijfeld meerdere mogelikheden; hij had coiffeur kunnen worden zo goed als hofmeester; maar hij heeft zijn bestemming gevonden en de glorie van zijn leven, en óók in de rol van leider, óók erkend door een latere geschiedenis, heeft men in hem voortaan de ziel te erkennen, die zijn definitieve blijkt te zijn, die van de politieagent.
Het woord is onpeilbaar diep. Men bekijke het volmaakt groteske portret dat de hofschilder Fischer meer dan levensgroot voor de ogen van heel Europa heeft onthuld: de man in het hemd die daar groet, met dat hier volmaakt groteske Romeinse gebaar, is het ideaal van de politieagent. Welke diepere en lagere stromingen zelfs in een ideaal van genoemd soort aanwezig zijn, make de latere geschiedschrijver uit. Het optreden tegen de kommunistiese intellektuelen - en wat duivel, men voert de klassenstrijd of men voert die niet! - de maatregelen tegen de Joden, zijn slechts enkele bewijzen ervan, en dan nog wel van de meest uiterlike kant, die waarin de politieagent zijn macht eindelik naar hartelust misbruiken mag, die waarin de ‘Wil tot Macht’ van Nietzsche eindelik zonder rem of grootheid zegeviert. Er zijn honderd beelden van Nietzsche waarin het Germaanse volk heeft gemeend hem te