worden. Want de voorstelling werd mede bijgewoond door een Commissaris van Politie en door vertegenwoordigers van het Departement van Defensie en van militaire autoriteiten, en hoewel deze heeren, na ernstige gedachtenwisseling over stuk en opvoering eenstemmig tot de conclusie kwamen, dat een verbod tot opvoering voor grootere steden, èn voor het stuk èn voor de opvoering te veel eer en noodelooze reclame zou beteekenen, werd door de, nu niet tooneelmatige doch plotseling, reëele daad van de matrozen der ‘Zeven Provinciën’ deze tegelijk milde en diplomate houding even plotseling en reël gewijzigd in een niet volgen van den regel om aan subsidie een of meer volksvoorstellingen te verbinden, - en zoo een officieel burgemeesterlijk verbod, dat anders zeker gevolgd zou zijn, voorkomen.
Er was nog een bezoeker, die door 't addertje gebeten werd (en gráág gebeten): de recensent van ‘De Groene’ die, na wat duister getheoretiseer over ‘Gesinnungstheater’ (Gesinnungstheater, dat een door zijn toeschouwers gedeelde, althans aanvaarde politieke of religieuze overtuiging en de daardoor ontstane ontroering waarmee elke individueele toeschouwer kon handelen naar believen.)... zich haastte om van eigen, weinig neutrale, ‘Gesinnung’ blijk te geven door met leedvermaak te schrijven: ‘en zij, die graag de Internationale hadden willen meezingen, kregen lauw kans. Want toen de kruiser “over” was gegaan en de roode vlag in top woei, begon het eigenlijke drama eerst. De matrozen op de commandobrug stonden voor het ellendige “niets” in de toekomst’...... Spel en vertooning waren dus zoo, dat deze burgelijk gezinde recensent nà 't hijschen van de rooie vlag, geruststellend kon constateeren, dat hij in de toekomst ‘niets’ zag... geen revolutie,... niets, en aan 't slot van zijn bespreking kon concludeeren (weer quasi-vrij van alle gezindheid): ‘Als het den politieken voorstander ver genoeg gaat... de politieke tegenstander hoeft dit stuk van eerlijke argumenten en menschelijk waardigheidsbesef niet te verbieden. Onder ‘eerlijke argumentatie’ hebben we dan te verstaan, de ‘argumenten der andere zijde’, 't zoete broodjes bakken van den commandant die de revolutionnaire matrozen tot overgave wil bewegen, - en onder 't ‘menschelijk waardigheidsbesef’ waarschijnlijk de halfslachtige praatjes der matrozen, die naar huis willen uit den oorlog en niet vrij komen.’
Dat deze burgelijk gezinde recensent bij 't hijschen der roode vlag, en ook daarna niets zag in de toekomst, en vooral geen revolutie, en dat een reformistisch kamerlid van de bijwoning van de opvoering van 't stuk als afschrikwekkend voorbeeld kon aanbevelen - dat is onze grootste grief tegen de vertooning. Want dat is niet de opzet van den auteur Friederich Wolf: wie 't drama leest, vooral zonder coupures, krijgt een geheel anderen indruk. De vertooning, de speelwijze kan, vooral bij dergelijke stukken, een totaal verkeerde indruk vestigen, en 't zou een kleine kunstje zijn, om bijv. de ‘Potemkinfilm’ zoo op te nemen en te monteeren, dat Colijn er vreugde aan zou hebben.
Men kan een tooneelstuk op verschillende wijzen spelen, en in verschillende tijdvakken en door verschillende klassen zullen bijv. de klassieken verschillend gespeeld worden. 't Zou de moeite loonen - ofschoon de plaatsruimte 't hier niet toelaat - eens naar Marxistischen trant aan te toonen, hoe de maatschappij verhoudingen en omstandigheden niet alleen de stukken, de literatuur, doch ook 't spel, de speelwijze, de ensceneering, de sentimenten, 't leggen van accenten en velerlei acteursmateriaal meer beïnvloeden, hoe bijv. de Gijsbrecht van Royaards nog een strijdbare militante figuur kon zijn, terwijl die van Verkade tot een huichelachtige zemelaar, een zalfkakker moest verworden. En 't zou me niets verbazen, als we in de toekomst eens fascistische Gijsbrecht kregen. Maar, zooals reeds gezegd, de plaatsruimte hier gedoogt niet op alles dieper in te gaan, evenmin als op die momenten in de vertooning van ‘De Matrozen van Cattaro’ door ‘De Jonge Spelers’ waar 't revolutionnaire - dat er ondanks alles toch in aanwezig was, vooral in 't begin - verwerd tot 't den reformisten en zelfs een burgerlijk recensent welgevallen schouwspel.
De arbeiders moeten deze ‘Jonge Spelers’ steunen om ze geheel vrij te maken van reformistische invloeden, de ‘Jonge Spelers’ moeten inzien, dat zij alleen van 't revolutionnaire proletariaat iets te verwachten hebben.