Zenuwachtig stond de bevelvoerende officier zich de lippen stuk te bijten. Af en toe hoorde je een gesmoorden vloek wanneer de wagen door een kuil reed.
Harder, man!
Het gaspedaal ging verder omlaag. De snelheidsmeter stond op ‘tachtig’. De officier keek op zijn horloge, goddank nog twee minuten.
Een heftig knarsen der remmen vertelde hem, dat ze gearriveerd waren.
Vlug uitstappen.
Geef acht! met vieren, links uit de flank marsch! 32 mariniers marcheerden naar de havenkant. Een vaartuig lag tegen de wal gemeerd. Het bulderen van de veiligheid, vertelde hen, dat 't schip op vertrek lag.
Aan boord mannen! Alles gereed?
Varen kapitein! Langzaam begint de schroef te malen. De hand van den kapitein rust op de telegraaf. Het vaartuig kiest het ruime sop.
Waar gaan we toch heen? vroeg een der mariniers aan den luitenant.
Bek houden!
Het schip sneed als een mes door het water, steeds meer knoopen.
Twee uur later: pijpen en cigaretten uit mannen, stilte. Het vaartuig minderde zijn snelheid. In de ochtendnevel doemde een schip op. De lichten waren gedoofd. Niets verraadde, dat er menschen aan boord waren. Langzaam kapitein! Stop, wees de telegraaf.
De geweren gereed, mannen, de rustpal los!
Steeds meer naderde men het schip. Rotterdam Ahoi! klinkt het plotseling door de eenzaamheid. De spanning was gebroken. Aan boord van de Rotterdam bleef alles rustig, eenige mannen leunden over de verschansing.
Laat de stormladder neer!
Eenige beroering aan dek, dan vliegt, met een reuze zwaai, de ladder over de reeling.
Tien man naar boven, klonk het bevel van den luitenant.
Eenige mannen grepen de stormladder, voorzichtig en bedacht op een aanval van boven, klauterden zij omhoog. Terwijl de luitenant zijn bevelen stond te brullen, beschermd door een haag van geweren. Drie man sprongen bijna tegelijkertijd over de verschansing, zelf verschrikt van eigen driestheid.
Goeden morgen, heeren! Wat zal het zijn, koffie of thee?
Nederlandsch glorie was verbluft. Alles hadden ze verwacht, maar dat niet. Na al die geheimzinnigheid van den luitenant, waren ze op alles voorbereid. Men vergat zelfs de geweren in aanslag te brengen.
Intusschen hadden reeds een tiental aan dek post gevat.
Zijn dat nu muiters? vroeg de aanwezige korperaal. Nou breekt mijn klomp.
De gesterde kraag van den bevelvoerenden officier verscheen boven aan de stormladder.
Héééé! waarom zijn de geweren niet in aanslag? Het zijn muiters!
Muiters? vroeg een der manschappen, zeker achter de koffietafel.
De tronie van den officier betrok.
Geef acht! Bij dit commando trof een donkere blik die weinig goeds voorspelde, de bemanning van het schip. De sterrendrager was teleurgesteld.