problemen waarvoor hij raad en steun bij een Beiersche kopie van onze oud geworden mevrouw Roland Holst zoekt. Dan, terwijl de lawine der witte terreur op München neersuist, krijgen wij ellenlange vertoogen over ethica en god-zoekerij, alsof niet het reëele lot der duizenden makkers, maar het gewetensevenwicht van een toevalligen idealist het voornaamste ware.
Hier zijn wij ver van de harde, vastbesloten daadkracht der Russische makkers, hier zweven wij in het troebele milieu dier Hollandsche ookradikalen die in de tijd der mosgroene als motten om de kaars der revolutie zweefden, doch wier revolutionnair gevoel te weinig diepgang had om in de hooge zeeën der komende reaktie koers te houden.
Hier is in kiem reeds alles voorhanden, wat wij in eigen land later als huilend pacifisme en sektarisch-ethische dadenloosheid terugvinden, hier is de auteur op een weg, die, zooals ons nu blijkt, regelrecht naar het hart van vrijzinnig christelijke studenten en zelfs naar dat van de meisjes der katholieke graal kan voeren. En toch, toch zijn er ook in dit deel vele schoone bladzijden. Toch komt zelfs een Gertrud Faucherre tot de slotsom dat het ‘Christelijke verstardheid zou wezen het ideaal der geweldloosheid aan een drom van levende, bloedwarme, naar daden dorstende jongemannen voor te houden’. Toch worden tenslotte alle ethische skrupules terzijde gezet, wanneer Martin in zijn verdedigingsrede uitspreekt: ‘Mijn laatste ademtocht, iedere droppel bloed in mijn lichaam wil: strijd en nog eens strijd. Strijd tegen het meest onteerende stelsel dat ik ken. Strijd tegen allen die rechtstreeks of middelllijk dit organisme blijven voeden’. Want de laatste les van de schrijver is de onverbrekelijke eenheid met de strijders van de daad, de kameraden die men niet kan missen: ‘Wij leven slechts in de beweging, wij ademen alleen bij ónze menschen!’
Welnu dan, kameraad Coenraads, indien dat inderdaad uw laatste les is, dan hebben wij een vraag aan u te stellen.
Hoe staat het thans met uw verbondenheid aan de kameraden der revolutie? Vele problemen die gij bij het schrijven van uw boek steldet zijn thans geen problemen meer. In de Sowjet-Unie is de diktatuur der arbeiders tot een diktatuur van alle arbeidenden geworden. Op de, louter sociale omwenteling is een kultureele omwenteling van ongekende beteekenis gevolgd. Voor de twijfel is geen plaats meer. Er valt nog slechts te kiezen tusschen het front van het overwinnende kommunisme en het front der vele schakeeringen van zijn vijanden. Dat eerste front vormt in Nederland, op literair gebied ‘Links Richten’ en wij vragen Coenraads, neen, wij vragen iederen schrijver die zich revolutionnair voelt, om op dat front met ons de wapens op te nemen tegen fascisme, kontra-revolutie en imperialisme. Wij zijn geen groep sektariërs, er is ruimte in onze rijen. Zooals pas in de Sowjet-Unie, het historisch besluit van het C.K. der K.P. inzake literatuur, grondig opgeruimd heeft met alle ultralinksche bekrompenheid, ook al werd zij voorgestaan door een theoretikus als Auerbach, die den sympathiseerenden den weg versperde: zoo is er plaats in onze beweging voor allen die zich met de beginselen van ‘Links Richten’ vereenigen kunnen. Wij eischen slechts één ding van hen; de konsekwentie die uit deze beginselen voortvloeit, wij vragen slechts van hen dat zij niet, als de slappelingen van het Roode Baken, op den loop gaan, zoodra het geldt, gehuichelde sympathiebetuigingen in een daad om te zetten.