‘Nu aan de gang’, zegt Lersky.
Men legt een dynamietpatroon onder de kelderdeur.
Een ander onder de munitiewagens.
Het hart bonst - de zenuwen zijn tot het uiterste gespannen.
Achter de kruitkelders klinken de voetstappen van een naderende patrouille.
Lersky en Mitzka drukken zich dicht aan de grond.
Als een automaat schildert Gwosdew voor de kruitkelders op en neer.
De patrouille gaat voorbij.
‘Kom jongens, nu vlug!’ fluistert Lersky, ‘straks vliegt de heele rotzooi naar de duivel’.
Zij duiken in de schaduw weg en vluchten door de laan.
‘Gauw’, zegt Gwosdew, ‘elk oogenblik kunnen we in de lucht vliegen!’
Hun beenen vliegen haastig over de weg.
Voor hen vlammen drie oogen op.
Een auto stuift op hen toe,
‘Halt!’, brult Lersky en houdt de revolver op de wagen gericht.
De auto stopt... zij springen er in.
‘Naar het station’, zegt Lersky, en drukt zijn revolver tegen het achterhoofd van de chauffeur.
‘Laat maar’, zegt Mitzka, ‘gooi hem d'r uit, ik zal wel rijden, ik ken die wagen’.
Hij gaat op de chauffeursplaats zitten en haalt de handel over.
Het stuurrad schokt - de wagen steigert - een benzinewolk stuift in de neus.
De wind striemt de gezichten.
Achter hen dreunt het, alsof men met geweldige hamers op ijzeren vaten sloeg. Het bliksemt.
Oranje-roode vuurpijlen tuimelen door de lucht en sterven in de wolken.
Een vloed van staalblauwe vlammen slaat over over de munitiekisten heen en brengt ze tot ontploffing.
De patronen knetteren als dorre takken.
Het kerkhof wordt door de ontploffende granaten uiteengerukt.
Het stationsplein - Meubels - Pakken - Menschen - Paarden - Auto's - Geschut
Alles wriemelt door de straten.
De auto rijdt op een met pakken beladen menigte in en stopt.
‘Mij achterna!’, brult Mitzka en springt uit de wagen.
Zij steken het plein over, een troep soldaten verspert hen de weg.
Gezichten - epauletten - bajonetten - storten zich op hen toe.
Lersky schiet zijn revolver leeg en gooit hem dan weg.
Voor hen een poortje.
Rails - Spoorwagens...
Zij loopen de spoorbaan langs.
De gapende deur van een machineloods straalt hen tegen.
Een locomotief staat er zacht sissend naast.
Mitzka stort zich er op. Lersky en Gwosdew klauteren hem na.
Er is geen mensch.
‘Nou kameraden, nou moeten we maken dat we wegkomen’, zegt Mitzka. ‘We moeten zien dat we de rooden bereiken. Ik zal de locomotief rijden, de hoofdzaak is dat we de brug bereiken’.
‘Als we daar maar zijn, dan komt zelfs een blinde terecht’.