Lenin over Literatuur.
De literatuur moet partijliteratuur worden. Tegenover de burgerlijke zeden, tegenover de veile pers der bourgeoisie, tegenover het litteraire arrivisme en individualisme van de burgerij, tegenover de ‘aristokratische anarchie’ en de wedloop naar het voordeel, moet het socialistische proletariaat, in een zoo volledig en omvattend mogelijke vorm, het principe van een partijliteratuur aanvaarden, verwerkelijken en tot ontwikkeling brengen.
Wat beteekent dit principe? Het beteekent niet slechts dat de literatuur in de oogen van het proletariaat nooit een middel kan zijn voor individuen of groepen om persoonlijk voordeel te behalen, maar bovendien dat de literatuur in het algemeen geen persoonlijke zaak is, die van de algemeene zaak van het proletariaat los gedacht kan worden. Weg met de literaire oppermenschen! De literatuur moet aandeel worden van de algemeene proletarische zaak!
Wij willen en zullen een pers scheppen die niet slechts vrij is in dien zin van het woord, dat de politie zich er niet mee bemoeit, maar die ook vrij is van het kapitalistische juk, vrij van alle ‘streberei’ en, wat nog beter is, vrij van het burgerlijke individualistische anarchisme.
Deze laatste woorden zullen den lezer een paradox of een scherts toeschijnen.
‘Hoe nu?’, zal de een of andere intellektueel uitroepen die een heftig bewonderaar is van de vrijheid, hoe nu, wilt gij de litteraire werkzaamheid, die een zoo teere en individueele zaak is, onderwerpen aan de reglementeering door een kollektiviteit? Wilt gij dat de arbeiders, bij meerderheid van stemmen over de problemen van kunst, politiek en aesthetica beslissen? Gij weigert dus de absolute vrijheid aan de geestelijke werkzaamheid die steeds in wezen individueel is?
Mijne heeren burgerlijke individualisten, uw redevoeringen over de absolute vrijheid zijn niets dan huichelarij en het is onze plicht u dat te zeggen. In een maatschappij die op de macht van het geld gegrond is, waar de massa's der arbeiders in ellende verkommeren en een handvol rijken in luiheid parasiteert, kan geen waarachtige vrijheid bestaan. Bent u soms, mijnheer de schrijver, niet van uw burgerlijken uitgever afhankelijk en van uw burgerlijk publiek, dat pornografie in gulden lijst van u eischt met prostitutie als aanvulling van uw heilige dramatische kunst? Die absolute vrijheid is een burgerlijke of anarchistische phrase, (want de anarchistische philosofie is slechts de binnenste buiten gekeerde filosofie der burgerij). In een maatschappij te leven, zonder afhankelijk te zijn van die maatschappij, is onmogelijk. De vrijheid van den burgerlijken schrijver, den schilder, de aktrice, is niets dan een