Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

¶ Hoe dattet volc ghedeelt wort, sommige te Hierusalem, ende sommighe inden buyten steden te woonen.

Dat .xi. Capittel

1

⁺ENde die ouersten des volcx woonden te Hierusalem, mer dat ander volck worpen dat lot daeromme, dat onder thienen een deel te Hierusalem in die heylige stede soude trecken te woonen, ende neghen deelen in dye steden,

+ A vers 1

2

Ende dat volck seegende alle die mannen, die vrywillich waren te Hierusalem te woonen.

3

Dit sijn die hoofden des lantschaps, die te Hierusalem woonden, Mer inden steden Iuda woonde elck in sinen goede, dat in haren steden was, te weten Israel, Priesters, Leuiten, Nethinim, ende die kinderen der knechten Salomo,

4

Ende te Hierusalem woonden sommige der kinderen Iuda ende BenIamin, Vanden kinderen Iuda, Athaia, die sone Vsia, des soons Sacharia, des soons Amaria, des soons Sephatia, des soons Mahelaleel, wt den kinderen Parez,

5

ende Maesia, dye sone Baruch, des soons ChalHose, des soons Hasaia, des soons Adaia, des soons Ioiarib, des soons Sacharia, des soons Siloni,

6

Alder kinderen Parez die te Hierusalem woonden, waren vier hondert ende achtentsestich, vrome mannen.

7

⁺Dit sijn die kinderen BenIamin, Sallu, dye sone Mesullam, des soons Ioed, des soons Pedaia, des soons Kolaia, des soons Maesia, des soons Iehiel, des soons Iesaia,

+ B vers 7

8

Ende na hem Gabaia, Sallai, negen hondert ende achtentwintich,

9

Ende Iohel, die sone Sichri, die was voorstaender, ende Iuda die sone Hasnua was ouer dat ander deel der stadt.

10

Vanden priesteren woonden Iodaia, dye sone Merib, Iachim,

11

Seraia, die sone Hilkia des soons Mesullam, des soons Zadok, des soons Meraioth, des soons Ahitob, was prince inden huyse Goods,

12

Ende sine broeders die inden huyse wrachten, dier waren acht hondert, ende .xxij. Ende Adaia, die sone Ieroham des soons Plalia, des soons Amzi, des soons Sacharia, des soons Pashur, des soons Malchia,

13

ende sine broederen ouersten, onder den vaderen waren twee hondert, ende .xlij. Ende Amassi die sone Azareel, des soons Ahusai, des soons Masillemoth, des soons Immer

14

ende sine broeders machtighe lieden, waren hondert ende .xxviij. Ende hare voorstaender was Sabdiel, de sone Iedolim.

15

⁺Vanden Leuiten, Semaia, die sone Hasub, des soons Asrikam, des soons Hasabai, des soons Bunui,

+ C vers 15

16

Ende Sabthai, ende Iosabab, wt der Leuiten ouersten, aenden buyten wercke inden huyse Goods,

17

Ende Mathania, dye sone Micha, des soons Sabdi, des soons Assaph, die thooft was dancbaerheydt te beghinnen totten ghebede, Ende Bakbukia, die anderde onder sinen broederen. Ende Abda, die sone Sammita, des soons Galal, des soons Iedithum,

18

Alle der Leuiten inder heyliger stadt, waren twee hondert ende lxxxiiij.

19

Ende die poortwachters Akub ende Thalmon, ende hare broederen, die in die poorte bewaerden, waren hondert .lxxij.

20

Mer dat ander deel van Israhel, priesteren ende Leuiten, waren in allen steden Iuda, elck in sijn erfdeel.

21

Ende die Nethinim woonden in Ophel ende Ziha, ende Gispa behoorden tot den Nethinim,

22

Dye voorstaender ouer die Leuiten te Hierusalem was Vsi, die sone Bani des soons Hasabie, des soons Mathania des soons Micha, wt den kinderen Assaph, waren sanghers, om dat werc int huys Gods,

23

want het was des conincx gebot ouer hen, dat die sangers ghetrouwelijck handelen souden, ⁺ elcken dach sijn behoorte, oft buerte.

+ C vers 23

24

Ende Pethaia die sone Mesesabeel, wt den kinderen Serah, des soons Iuda, die was neffens den coninck tot allen wercken aen dat volc.

25

Ende die kinderen Iuda die buyten opten dorpen op haer lant waren, woonden sommige tot KiriathArba, ende in haren dochteren ende te Dibon, ende in haren dochteren, ende te Habzeel, ende in haren dorpen,

26

ende te Iesua, Molada, Bethpaleth,

27

Hazarsual, Berseba, ende haren dochteren,

28

ende te Ziklag, ende Mochona, ende haren dochteren,

29

Ende te Enrinmon, Zarega, Ieremuth, Sanoah, Adullam, ende haren dorpen.

30

Te Lachis ende op haer velden, Te Aseka, ende in haren dochteren,

31

ende si legherden hen van Berseba aen, tot aen dat dal Hinnon.

32

Mer die kinderen BenIamin van Gaba, woonden te Michmas, Aia, Bethel, ende hare dochteren

33

Ende te Anatoth, Nod, Anania, Hazor, Rama, Githaim, Hadid, Ziboim,

34

Neballath, Lod, Ono, ende in timmerdal.

35

Ende sommige Leuiten, die deele in Iuda hadden, woonden onder BenIamin.