Het Liegend Konijn. Jaargang 10(2012)– [tijdschrift] Liegend Konijn, Het– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 203] [p. 203] Dichterliebe Wij zijn toch eedgezworenen, wij hachelijke druïden van het ongevormde? Staan wij niet met één been in elk denkbaar voorgeborchte, in de beate zaligheid van wat ontbreekt? Wij hebben toch trouw beloofd - de volheid der lettergrepen steeds weer te bevolken met de meest oorspronkelijke stilte? Wij weten toch goed genoeg dat in de tekens slechts een spoor rest van het primordiale tumult? Hoort ons dan niet de eeuwige ruis toe, die Ene echo nimmer te laten sterven in de stomme tucht der woorden? Zijn wij dan niet langer de poortwachters naast de definitie, de verwaande zwijgers? Wij schrijven toch diep in de nacht, in de baar- moederhals, in het uur der spoken, en wij schrijven toch ook in de middag het blakend skelet, in de botte al te zonverlichte zondvloed? [pagina 204] [p. 204] Komt ons dan niet de drift tot verstomming toe? Zijn wij van spreken niet het schrale sacrament (beschonken profeten, kalkoenen gods, van de Boeddha de wankelmoedige paladijnen)? Geldt onze trouw niet langer het monsterverbond, het stilzwijgend akkoord tussen het dolle gewoel der dingen en de sluimer waar de tong in wil verdrinken als bij wijze van spreken, zeer zeker bij wijze van spreken, de forel in de fonkelende stroom? Ach, sliep in de wereld alles maar even glashelder als katten en jonge meisjes. Vorige Volgende