Het Liegend Konijn. Jaargang 7(2009)– [tijdschrift] Liegend Konijn, Het– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 80] [p. 80] De vogel 1 Op de dag dat hij stierf schilderde hij in de ochtend de kozijnen. Hij beklom terwijl hij een deuntje floot de van de buurman geleende ladder. Hij was vergeten zijn horloge om te doen en bleef zich die dag bewust van de naaktheid van zijn pols. Met zijn ogen volgde hij een meeuw die langzaam overvloog. 's Middags zag ik hem door de winkelstraat lopen. ‘Als ik jou niet had,’ zei hij met warme stem, ‘ik zou mijn leven lang op zoek zijn.’ Het was alsof God sprak. Aan het begin van de avond moet hij zijn gestorven. Hij ging liggen op de bank, maakte een geluid met zijn tong en was vertrokken. Wij hadden dat pas laat in de gaten. We bleven met hem omgaan alsof er niets aan de hand was, al voelden we wel dat er iets niet klopte. [pagina 81] [p. 81] 2 Hij maakte met zijn snavel driftig barsten in de schaal en wrong zich naar buiten. We prezen ons gelukkig. Moeder maakte hem schoon en gaf hem te drinken. Als kind had hij blond krullend haar en een fronsende blik. Naarmate hij ouder werd leerde hij zich bij vermoeidheid op te peppen, regelmatig adem te halen zonder hoesten. Soms klopten de aderen in zijn voorhoofd maar hij was in gezelschap altijd vriendelijk. Zo vriendelijk dat vader en moeder zich dikwijls afvroegen: ‘Hebben wij dit kind grootgebracht?’ Een dromer, hij was een rustige jongen die altijd in gedachten met zijn rugzakje om naar school wandelde. Op een dag zat hij op de stoeprand te wachten tot hij niet meer misselijk was. Toen ik bezorgd voor hem knielde knipoogde hij. [pagina 82] [p. 82] 3 Sing ein Lied, sing ein Lied, little Banjo Boy, zong moeder. Ze stond in de branding met het water tot aan haar knieën. Ze draaide zich langzaam, langzaam om. Ik rende heen en weer, vanaf het strand werd naar me gezwaaid. Let op de gele parasol. Ik droomde dat een beest me in de benen beet. Moeder spreidde haar armen. Het schijnt dat de sneeuwuil telkens terugkeert naar haar nestplaats, ze laat ons niet achter. Ook vader moet veel tegen het kind praten, dat is belangrijk. Aan tafel zei moeder uit het niets: ‘Ineens stond alles in een ander licht.’ We keken elkaar aan en hieven het glas. Het is lang geleden dat we zo bij elkaar zaten. [pagina 83] [p. 83] 4 Ach, hij slaapt. Hij tuit zijn lippen en smakt. Ik raak niet uitgekeken op zijn profiel, ik herken voortdurend mezelf in hem, ik hoor hem als ik lach. Ik dacht toen ze sprak dat moeder huilde, maar ze zei met gedempte stem dat ze het gevoel had dat hij met zijn kraaloogjes naar haar bleef kijken. Wat zou hij zeggen, als hij nu zijn ogen opsloeg en mij zo zag staan? Een vermoeden: ‘Probeer je soms mijn plaats in te nemen?’ Weet je wat, we nemen een foto terwijl we hem wakker maken en geven hem een horloge met de datum erin gegraveerd. Als hij hem niet mooi vindt, zeggen we: ‘Ga slapen man, ga toch slapen. En nooit meer wakker worden, denk erom.’ [pagina 84] [p. 84] 5 Die avond nam hij opgewekt deel aan het gesprek. ‘Ben je niet bang?’ vroeg ik hem langs de neus weg. Hij dacht daarover na en zei toen: ‘Ik voel me heerlijk!’ Ik keek naar hem. Hij krijgt, dacht ik, het lichaam van moeder. Die wijd open ogen, die vragende mond. Ik schoot in de lach. ‘Houdt het dan nóóit op?’ Soms liep hij als een bewaker op en neer, telefoon aan zijn oor: ‘Hoor je me? En nu?’ Ik hoorde hem duidelijk, hij klonk woedend. Op een dag toen we allebei oud waren zag ik hem zitten in de tram. Ik bleef staan waar hij zat, bewoog mijn hand voor zijn gezicht en zei: ‘Hoe gaat het?’ Hij keek voor zich uit. Ik stond naast hem tot er twee bankjes verderop een plek vrijkwam. [pagina 85] [p. 85] 6 Het wordt tijd hem los te laten, de streng door te knippen. We zitten aan zijn bed te bidden, zelf staat hij buiten. Hij roept dat het niet eerlijk is - ja, we duwen hem nietwaar zijn leven stevig door de strot. Er hangt een vogel tegen de muur geprikt. Moeder kijkt afwezig naar iets anders, het vergeefse wachten is op degene die opspringt en ‘Schande!’ roept. Hij knijpt zijn ogen dicht, opent zijn bek en kotst alsof er geen eind aan komt. Dan kijkt hij me met betraande ogen aan. Ik zet mijn breedste glimlach op en zeg: ‘Goedemorgen!’ We praten een hele tijd over voetbal en dat zullen we nog wel een tijdje blijven doen, zoals kraaien nog dagenlang roepen op de plek waar hun jong verdween. Vorige Volgende