Het Liegend Konijn. Jaargang 6(2008)– [tijdschrift] Liegend Konijn, Het– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 69] [p. 69] Patrimonium I onthuifd. voordat wat er nooit was er is. vatbaar. het wel willen wachten zou in hem zijn vrijgemaakt. waarop. het ongeduld. hoe lang houden de vezels van de lucht het nog onder zijn volhardend krabbend slaan. wat balt zo obsceen machteloos in hem samen. verdoken. waarvandaan dit sidderen. vanwaar het woeden van de adem om zijn hart. wat ritselt als hij rust tussen zijn willekeurig trekkende vingers door koel in mijn geopende hand daaronder en verstuift [pagina 70] [p. 70] II onverevende hemel een uitgestelde zee hoe hij dat het in hem gistert aan land brengt waar is de lucht die hij nog moet halen het onverschillige zou een toeëigenen zijn zouden zijn vingertoppen van strelingen naijlend tintelen zouden er herinneringen opkomen in het berouwen welk vergeten behoedt ons voor het leegbloeden in het vergetene de wind weigert te gaan liggen de ruwe hemel komt hem aan de lippen [pagina 71] [p. 71] III als nog de linden in de longen vol hun bloei uitvieren als nog gezeefd zonlicht in het netvlies steken blijft als nog naar binnengaan in het, alsnog snel de trappen op alleen buiten ademt. zijn krom skelet aan een restant gekrompen spieren slordig weggehangen in z'n vel in onmachtig fel verzet tegen wat hem strelen kon: stem, hemd en vul verdomme verder zelf maar in als dan handvat, zadel kleeft, linden alomklemmend geuren [pagina 72] [p. 72] IV alsof ze niets weegt en omdat zij het wil alleen even boven de halmen volteert ze om haar as een eigen leemte in die zij met haar wervelingen laat ontstaan tussen de stenen en het leegste hij weegt het niet, zij is daar alleen als willen hem heeft losgelaten [pagina 73] [p. 73] V er is al iemand uit hem weggelopen die die daar nog aan tafel zitten mij begroeten mij niet door ik weet niet wat gedreven onderbreken maar juist niet veel en niet gedetailleerd maar niet onjuist me ondervragen ken ik zo nog niet zo goed maar goed genoeg om om de doden heen te praten, behoedzaam zie ik het onbeholpen opstaan staande aan schuif een stoel opzij, maar de deur sluit hij die daar naast me voorover in zijn hijgen hangend van bankje naar bankje, ik die daarnaast over het naar de oever aflopend opgelapte asfalt naast hem de slootkant aanhoud, die daar naast me blijft maar naar mijn zijde wijken tot we aan tafel terug zijn en zwijgen tot ik ga [pagina 74] [p. 74] VI wees er op, bedacht een ruimte eromheen. strikken. vallen. vooruit er is haast bij het wachten. het waait voorbij voor je het weet. erkent het kind dat het op de hoogte is, wankelt het gras onder de ladder. lik aan een vinger laat je de windrichting wijzen, de hut in de eik, het mansgrote gat in de linde Vorige Volgende