| |
| |
| |
Het verhaal van de paden
1
dat de sikkel waarmee grootvader
konijnenvoer uit de graskant sneed
door de hiphoppende kleinzoon
ooit nog aangeraakt, laat staan gebruikt zal worden.
De sikkel, de klauwhamer, de pikke:
stoffig fresco in het schuurtje. Stelen
van esdoornhout, verzilverend in stille zomers.
Na een halve eeuw de sloop, de schroothoop,
de regen, de roest, de banen van trekvogels
in het blauw boven de brandnetels,
of de rustieke schoorsteenmantel van een buitenhuis.
Ver van het voorouderlijke erf
De sikkel, de klauwhamer, de pikke,
na twee eeuwen wordt hun spoor onduidelijk,
dan lost het op, in rook, in ijle septembers.
Maar de diaspora der dingen
weeft een web dat de planeet bijeenhoudt.
Het apocriefe schrift van hun paden
loopt in het donker voor ons uit.
de pijlpunt in de kiezelbedding,
de Carthaagse kling tussen het Trasumeense riet.
| |
| |
| |
2
Bladeren vallen en dekken het bospad toe,
vergaan daar, weven dichte nervaturen
en - kijk naar de teckel en de brak,
veranderen de samenstelling van de grond voorgoed.
Net als de afdruk van een voet dat doet,
de prent van onze wandeling vanmiddag,
onze kruimels en schilfers, de geut
gemorste wijn, onze verhalen
waarin een lach klatert, woorden wervelen
als bladeren, elkaar aantrekken en afstoten
en overhuiven, aardewaarts vallen, en
in de intervallen tekent zich een ouder pad af:
het pad liep tussen riet tot aan de steiger,
weet je nog? Ver weg, aan de overkant,
trokken de lichtjes van Toscolano
verticale banen in de zwarte spiegel.
Niets bewoog, tenzij misschien diep onder ons
de morene, in een voortijd uit de berg gespoeld.
zich morgen deze woorden herinneren
zoals het zich na de donkere nacht
zijn kleur herinnert, zijn roodbruine tooi
en daar fors mee uitpakt in de ochtendzon.
| |
| |
Boven de Azoren trekt de wind aan
en iets daarvan gaat door de espenkruinen,
door de steile haardos van de weerman.
De woorden en de bladeren vallen
en dekken het bospad toe,
de sluipweg en het spijbelpad,
het geurspoor van de teckel en de brak,
| |
| |
| |
3
Het gebeurt, op een stille wintermiddag
in het stedelijk museum, dat iemand
gedachteloos het schilderij
- late renaissance, inwandelt,
van de erkervloer, over het raamkozijn,
door de cipressenlaan, het blauwe sfumato
dat een man laat in de avond, op zoek
naar een sigaret, nog een ommetje maakt,
in het violet van de voorstad,
dat een kind van school naar huis fietst
en nog een tijdlang deint dat kind
in een lichtbaan, op een lauwe onderstroom
nu het voorjaar aanbreekt
die dat niet zal vergeten.
| |
| |
| |
4
over het pad dat een boog
zorgzaam over de beek draagt,
valt in een groen groen knollenland.
Het pad in de ploegvoor verkruimeld,
het pad in de bramen verstrikt,
het vergeten voetpad van Rimbaud
in dat varengroen ardennerdal,
ook als de landerijen inpakken,
hun matten oprollen, ongemerkt
wegsluipen, de noorderzon tegemoet,
blijven de paden hier rondhangen;
zie de lijn op de luchtfoto, de kier
in het landmetersarchief,
zie onder de witte huid van het land
onder de maan het blauwe filigraan,
of in de achteruitkijkspiegel
het snel krimpende streepje wilgen
langs wat misschien de beek was
- van hieruit niet te zien.
| |
| |
| |
5
te vinden, de dansende vlek van een zomerjurk in al dat
imploderend groen van Vlaamse Primitieven, kijk, zei je, kijk,
achtergebleven als je was op het pad tussen de bramen
en de varens, ik draaide me om, zwaar lag de zomer over het woud
boven de dalkom van Pierrefonds, en ik zag in de korrelige lichtval
hoe je, met een bewonderenswaardige zin voor evenwicht
en gratie, balancerend tussen de schemer van de woudzoom
en het felle licht van de akker, al stappend, op dat doortrapte pad
dat ons een eind had meegevoerd, weg van de wereld en
zijn spiedend oog, ons daar had opgeborgen, voor later, voor lang
na onze naam en onze onrust, op de snijlijn van Picardisch licht
en donker, waar in een blinde vlek een koolwitje zich oploste,
hoe je als een ballerina buigend, de ene knie, de andere wat heffend,
uit je slipje stapte, kijk, zei je, kijk. Ik weet dat bospad nog
| |
| |
| |
6
(Over het aanzuigvermogen van zwarte gaten)
Routes en paden, wij geven ze namen,
aan onze zucht naar overzicht, begaanbaarheid,
ook bossen: het Muziekbos, het Helleketelbos,
dichten tochtige kieren in de werkelijkheid.
Maar wie kent niet een bos zonder naam,
zo'n bosje waar geen kat nog komt,
geprangd als het ligt in de spie
van het kanaal, de snelweg en de spoordijk?
maar zijn dichtheid is indrukwekkend,
dit bos draagt het gewicht
van alle gekapte bossen in de omtrek.
Kromme berken verstrengelen er zich met wilgen,
geen zonnestraal dringt door
tot de zure bodem, onder bramen
roest een fiets, een eeuwenoud keukenfornuis,
in een poel dood, zwart water, buigt zich
een haast prehistorische aanwas van zwammen
over deze nauwe toegang tot de Styx.
| |
| |
Geloof me, wie dit bos betreedt,
komt er met een aan zekerheid grenzende
waarschijnlijkheid niet meer uit.
| |
| |
| |
7
(Villanella)
Wij schrijven de paden en de paden blijven bestaan.
Wij overschrijven oudere paden, geen land is onbeschreven blad.
De paden die ons ontbreken, de paden die ons ontgaan.
De paden van verdunde inkt die oplichten bij volle maan.
De haakse karrensporen onder de plattegrond van de stad.
Wij schrijven de paden en de paden blijven bestaan.
Van kolenbrander, turfsteker, smokkelaar en partizaan
de paden die krimpen in ons geheugenrad.
De paden die ons ontbreken, de paden die ons ontgaan.
De paden die ons ontstijgen, de paden die aan ons ontstaan.
De mierenpaden, de olifantenpaden over het bergpad
naar Rome. Ik schrijf een pad en dat pad blijft bestaan.
Het opgerolde pad van de wezel dat zich strekt bij nacht in de laan.
Het ijdele pad dat zich opblies tot colonnade, te Karlsbad.
De paden die ons ontbreken, de paden die ons ontgaan.
Zoveel woorden die nog steeds niet samengaan:
ortolaan, meridiaan, obsidiaan, bierkrat en bubbelbad.
Wij schrijven de paden en de paden blijven bestaan.
De paden die ons ontbreken, de paden die ons ontgaan.
|
|