| |
| |
| |
Jan Baeke
Een huis maakt veranderlijk
1
hoe een auto van de plank valt. Ingestapt.
het plafond naar beneden gedroomd.
Je zwaait het portier open. Of het raam
waait open, slaat de vaas van het aanrecht.
Speculaties die voor deze opgeklopte ochtend
Toast als getuige dus gezwegen dus geen
verband kunnen vinden dan alles waar we ons
Nu knip jij de broodjes en de koffie
uit de krant, legt op tafel klaar
wat we over auto's kunnen zeggen
als ze tussen ons in staan
We staan al een jaar geparkeerd aan de
rand van de stad. Om ons heen bouwen
wisselende regimes huizen voor hun helden.
| |
| |
Het wordt herfst, de roest
druipt van de bestelauto's, de opleggers
de muesli, de afbakbroodjes.
Bussen met gevoelens worden de keuken
uit gedragen. Heen en weer
tussen de kasten en de kofferbak.
Monden die de hele tijd open staan.
Iedereen ziet waar de schakelingen zitten,
waar je nooit meel en soda bij elkaar moet zetten.
Met dat goedje ernaast, druk pratend
is het vragen om explosies.
Er lagen sluitende jaren achter deze dagen
wroeging, opvoeding misschien
maar ik zie niet hoe ze kunnen passen.
Ook dat kon de brandweerlieden niks schelen.
Ze vloekten ons huis binnen, wilden avond
reden hun rode ledematen aan gort.
| |
| |
| |
2
We zochten de aandacht van het huis
kochten postordergeluk om het huis te vullen.
Mooi vond ik al die kamers waar ik mij jong
blesseerde, jong tegen de muren drukte
overal spuwde en bad. Ik schreef al een half alfabet
haalde mijn maag naar boven, was overal bang geslagen
gilde over het straatje achter het huis
die aanloopstrook van de kleine ontsporing.
Ze staken het schuurtje in de fik.
Mijn vader had die fiets zo willen schenken, weet ik
maar het huis niet, het huis hem.
Bleven ze aan de kozijnen hangen. Zeiden iets over
de warmte die alles wegdoet.
Moeder mist haar jurk nog.
Ze heeft een mank been overgehouden aan het huis.
Het was geen gemakkelijk huis
had een zwak voor uniformen.
Alle honden, latere dochters, ook naakt voor de spiegel
van die zonnige dagen de tepels
en het adem inhouden voor het slapen gaan
dat ook onder water volhouden en slapend met het water
het grootste lichaam maken
| |
| |
Gek dat alles opgeruimd is.
Van het huis is niet eens de straat gebleven
al is de tafel blijven praten
heeft zich laten fotograferen
Waar de kinderen mee gooien zijn
de schoenen die geen dienst meer doen
het hart dat voor zeep door moet gaan.
Er is een dichtstbijzijnde halte
zodat iedereen langs komt en omkijkt.
| |
| |
| |
3
Voor het verlaten van zijn huis, details
die op luidruchtige en overvolle films wijzen.
Wie de scène verlaat is uit de ramp geschreven.
Een man loopt niet sneller dan zijn regisseur vraagt.
Valt het geluid weg, wordt bewonderend gesproken
over dit moment van gewijde stilte.
Een man waagt zich niet onder de hemel
om zijn decor te kunnen verlaten.
Zij was geladen, de stilte in de zaal
met het verkouden publiek.
Hij snapt de stilte om een voorkeur die ontbreekt.
Hij verwijt het zichzelf maar liever de regisseur
nu de laatste hem een glas aanbiedt en over zijn vertrek
dan zegt hoe hij die rol vindt passen, dat er in de film
een man hoort die het publiek tegemoet loopt
wankelt, in paniek de zaal verlaat
het lot van de wereld wil dragen
tussen de olijfbomen strandt, in de brandende zon.
| |
| |
Een man waagt zich onder de hemel, zijn plaats
is het niet, maar kan dat voor sneeuw bijvoorbeeld
ook worden gezegd en is er boven die hemel
als onder zijn huis een peilloze diepte?
Een beeld met aarde, zwart detail, vertwijfeld
loopt het door de vingers, maar het moet over.
Een man opent zijn mond. Het geluid
is passend, volmaakt. Het redt de hele film.
| |
| |
| |
4
op fotografische sterkte.
Er is veel dat van vocht last kan krijgen.
In een vrachtauto met haar meisjesnaam
vindt de vrouw een chauffeur
Je ziet geen hand voor ogen
geen vijf monden vol zwijgen
klein postuur, geen papieren.
Het landschap wil iets zeggen.
We hoeven niet meer verder en
een grote door ons losgedroomde nachtmerrie:
zich achter de mist ophoudende wegen
lage plafonds in krimpende kamers
Waarom denken wij aan huizen?
| |
| |
Ook de schoenen zijn te klein, beknellen ons.
Met moeite kunnen onze vingers
lezen we de slagzinnen van de winter
vertrekken dan, de huid in
de ongrijpbare koeien achterna.
Ze zweven over deze noorderlingen
die de kou niet voelen en zelfs door de mist heen
de juiste dingen weten te zeggen.
|
|