| |
| |
| |
Amerikaanse en Europese zakelijkheid
Het een dezer weken gelanceerde Amerikaanse tijdschrift ‘Perspectives’ stelt zich ten doel het Europese publiek op de hoogte te brengen van ‘the achievement of our finest creative spirits and of our most perceptive intellectuals.’ Misschien zal de redactie van Libertinage het de moeite waard vinden bij verschillende gelegenheden op ‘Perspectives’ te reageren; persoonlijk zou ik dit thans willen doen op één artikel in het eerste nummer, getiteld ‘America's Romance with Practicality,’ en geschreven door Jacques Barzun, ‘professor of history’ aan de Columbia Universiteit. Dit artikel lijkt mij namelijk belangrijk, omdat het op een prettige manier en in een heldere stijl een intellectuele houding onder woorden brengt, die veel Europeanen nog wel lange tijd zal verbazen en misschien ergeren.
De auteur begint met er op te wijzen dat sommige Amerikanen zelf kritiek gaan uitoefenen op de Amerikaanse zakelijkheid. Daarom wil hij een onderzoek naar die zakelijkheid instellen. Zij ontstond doordat in Amerika de meest heterogene mensengroepen noodgedwongen moesten samenwerken, wilden zij niet omkomen. De strijd om het materiële bestaan dreef de zogenaamde absolute en geestelijke waarden naar de achtergrond; een katholiek, een ongelovige, een protestant, een Italiaan, een Hollander konden dit alles in hun vrije tijd naar hartelust zijn; in de praktijk hadden zij te maken met dezelfde honger en dezelfde Indianen. Waardevol waren in deze omstandigheden alleen die ideeën en die activiteiten, die tot tastbare resultaten leidden in de vorm van welstand en veiligheid. Ook de verhouding der individuen ten opzichte van elkaar werd door dergelijke criteria bepaald: in principe was iedereen gelijk aan iedereen, maar wie het beste raad wist met de dagelijkse moeilijkheden nam onwillekeurig de leiding. Toen er nu, nadat de stoffelijke basis gelegd was, een Amerikaanse cultuur ontstond, stelde men ook hieraan de eis dat zij tastbaar en zichtbaar het leven van de groep aangenamer, veiliger, rijker zou maken. Dit betekent dat men vooral geen ‘absolute waarden’ creëert, waaraan men dan zijn energie vergooit, maar dat men al zijn werkkracht wijdt aan de opgave het hele volk zo gelukkig mogelijk te maken. Een billijk verdeelde rijkdom is daarvoor de beste basis; hoe groter die rijkdom overigens is, hoe minder men eventuele onbillijkheden zal voelen, omdat bij algemene overvloed ook de minst bedeelden nog
| |
| |
een behoorlijke portie krijgen. Uit zulke materiële omstandigheden en uit zo'n geestelijke houding kwamen dan voort: de fabrikatie in het groot, de democratie, d.w.z. de erkenning, dat iedereen recht heeft op dezelfde mogelijkheden om zich in een bepaalde samenleving te ontplooien, en de overtuiging, dat in het maatschappelijke leven de wetenschap bruikbaarder is dan het geloof. Dit alles is niet zozeer Americanisme als wel een moderne zakelijkheid, die haar oorsprong vindt in de Europese cultuur, al werd zij dan in Amerika tot nu toe het meest effectief in practijk gebracht. Men ziet inmiddels, dat zij overal ter wereld met graagte wordt binnengehaald, natuurlijk onder verwensing van Amerika zelf, zodra men aan den lijve ervaart, dat men niet een rijke homo Americanus kan worden en tegelijkertijd blijven wie men was.
Het bovenstaande is de kern van Barzun's betoog en wij moeten hem gelijk geven, dat de zakelijkheid die hij beschrijft niet typisch Amerikaans is, maar integendeel een oud Europees ideaal. Minstens van Epicurus af droomt Europa van een mensheid, die afgedaan zou hebben met het absolute en het bovenmenselijke; die verstandig zou zijn, bedacht op alles wat hier op aarde het leven aangenaam maakt: welstand, veiligheid, beschaving, cultuur en kunst. Natuurlijk heeft men zich niet altijd voorgesteld zo'n bestaan te bereiken met machines, democratie en wetenschap; dit doet er weinig toe: de hoofdzaak is, dat men zich ten allen tijde heeft voorgesteld, hoe dan ook, bevrijd te worden van het volstrekte en gelukkig te worden met het betrekkelijke.
Alle pogingen echter om op deze verstandige manier het leven in te richten zijn tot nu toe in Europa mislukt, voornamelijk door drie ervaringen waaraan men niet kon ontkomen.
In de eerste plaats valt het niet mee, hoe bescheiden men zijn eisen ook stelt, om in het grillige leven enig doel te bereiken. In verhouding tot wat men nastreeft schiet het verworvene altijd zozeer te kort, dat een denkend mens zich vroeg of laat voor de keuze geplaatst ziet tussen onverschilligheid of een religieuze, eventueel philosophische visie, die hem met zijn situatie verzoent. Misschien heeft wel nooit een man zo consequent en met zoveel succes de natuurlijke mogelijkheden van de mens uitgebuit als Goethe; hij is een van de meest zakelijke figuren die Europa kan aanwijzen;, en hij schreef, dat Entsagung de grote les is die iedereen moet leren: om zich echter werkelijk te kunnen resigneren - zegt hij - dient men begrippen te construeren die onvergankelijk zijn en die door de beschouwing van het voorbijgaande niet verdwijnen, maar juist
| |
| |
bevestigd worden. Goethe beschrijft hier een algemene ervaring: het practische leven leidt onwillekeurig tot de behoefte aan een absolutum, dat boven de mens en zijn dagelijkse gedoe uitgaat. En voor zover het in een erkende behoefte voorziet, tolereert de zakelijkheid zo'n absolutum dan ook: het maakt de mens immers meer efficiënt. Wij lazen al, hoe een Amerikaan in zijn vrije tijd mag geloven wat hij wil; hij kan dit zelfs, volgens Barzun, des te ongestoorder doen, omdat: ‘het pragmatisme (door B. gelijkgesteld met practicality) een beveiliging biedt tegen het absolutum, dat altijd leidt tot tyrannie, en voor het absolutum, zolang zijn pretenties binnen de grenzen van behoorlijk sociaal gedrag blijven. Alleen een pragmatist kan er van harte vrede mee hebben, dat sommige mensen niet kunnen leven zonder de overtuiging, dat zij, en zíj alleen, de waarheid bezitten inzake de dingen waar het om gaat.’
Dit klinkt heel prettig, maar afgezien van de enigszins griezelige restrictie, dat een en ander moet blijven binnen ‘de grenzen van behoorlijk sociaal gedrag,’ doet zich in de werkelijkheid nog iets anders voor. Het absolutum als steun in moeilijke omstandigheden is ten slotte iets, waar vele mensen plezier van hebben, terwijl het niemand hindert. Er zijn ook levenskrachtige en intelligente personen die er buiten kunnen; en er zijn oppervlakkige en fortuinlijke lieden die er niet aan toekomen. Daarnáást echter is de voorstelling van een absolutum ontstaan op grond van zekere merkwaardige ervaringen, waarvan de mensheid, hoe zij die ook verwerkt, bijzonder veel last ondervindt. Ik bedoel al die belevenissen, waarop grote invloed wordt uitgeoefend of die zelfs worden veroorzaakt door de twee onontkoombare en naïeve sensaties van onredelijke angst en onredelijk geluk. Vooral dit laatste is een spelbreker. Want de angst kan men nog verklaren door de dood en daarom ook bestrijden; maar hoe het mogelijk is in de grootste miserie, en vooral hoe het mogelijk is in het gewone, alledaagse leven, zonder enige aanwijsbare oorzaak, plotseling volkomen gelukkig te zijn, dat is niet zo gemakkelijk te begrijpen. En zelfs wanneer er een aanleiding bestaat, lijkt deze zo gering en zo weinig verbonden met onze belangen en moeilijkheden, dat het geluk even raadselachtig blijft. Waarom kunnen een paar woorden, een melodie, een vogel, wat bloemen, een glimlach en dergelijke nietigheden meer ons niet alleen boven alle zorgen van het leven uittillen, maar zelfs - en dit is fataler - boven alle redelijke vreugde die wij onszelf kunnen geven? Waarom lijkt, als wij op ons leven
| |
| |
terugzien, de werkelijke winst er van te bestaan in die vluchtige momenten van een blijdschap die niets te maken heeft met alles waarvoor wij ons inspanden en wat wij bereikten? En waarom staat er achter het leed van tegenslag en nederlagen een veel omvattender miserie, die voortkomt uit de ervaring, dat ons burgerlijke en maatschappelijke geluk en welslagen ontluisterd wordt door dat andere geluk? Niet voor de rampzalige millioenen die door materiële ellende omkomen, maar voor de mensheid in haar geheel is deze onredelijke gelukservaring de grootste foltering, daar zij het succes aantast; en meer dan iets anders heeft zij er toe bijgedragen, dat men enig inzicht kreeg in de fundamentele tragiek van onze menselijke situatie.
Dit inzicht heeft tot zeer verschillende houdingen geleid; tot het postuleren of aanvaarden van absoluta buiten de mens en tot het poneren van een ontzaglijke levens- en scheppingskracht in de mens. Daarbij werd één feit duidelijk: de onredelijke angst en het onredelijke geluk wekken een energie op, die men niet klakkeloos in het practische leven kan integreren. Zij werkt niet mee aan enig resultaat, dat de zakelijkheid nastreeft, maar dreigt juist zulke resultaten waardeloos te maken. Zij heeft het verhinderd, dat een verstandige mensheid in betrekkelijke weelde tevreden voortleeft, en daarvoor in de plaats cathedralen en brandstapels, kunst en dronkenschap, idealen en terreur gebracht. Door haar ook is aan de hebzuchtige, onmeedogende, liefdeloze en materialistische Europeanen een ervaring van liefde en schoonheid in het hart gebrand, die dwars ingaat tegen alles wat zij dagelijks doen en lijden.
Het resultaat moet voor de zakelijke Amerikanen wel verbijsterend zijn. Eerst zal de huichelarij hen ergeren: deze duivels zijn nog geldzuchtiger dan wij en hebben toch de mond vol van hun formules, die zij elkaar door de eeuwen heen naprevelen: ‘Geld maakt niet gelukkig; de deugd, God, de liefde enz. maken gelukkig.’ En dan zullen zij werkelijk verbijsterd zijn door het feit, dat de Europeanen het menen; dat deze duivels inderdaad zo'n overtuiging in zich omdragen, meestal tot hun eigen beschaming en schande, maar niettemin. Hier komen wij, geloof ik, bij de kern van het misverstand tussen Amerika en Europa. De hele toon, de eigenaardige opgewektheid van Barzun's essay suggereert, dat welstand per se gelukkig maakt en dat het geoorloofd is daarvoor indrukwekkende levenswaarden op te offeren. Men leze de volgende militante passage:
‘Industrialisatie, als elke religie, is ruw en gewelddadig in de
| |
| |
naam van haar eigen goden. Zij doet het individualisme in de kleding geweld aan, nivelleert de verschillen in levenswijze en persoonlijke gewoontes en maakt korte metten met de grillen van ieders particuliere liefhebberij... Veel daarvan is onaangenaam, barbaars, of wat ge maar wilt, maar het is duidelijk, dat wie het moderne leven aanklaagt, bereid moet zijn werkelijk te kiezen: als wij tegen massaproductie en mechanisatie zijn, dan moeten wij openlijk verklaren, dat wij gebrek verkiezen boven overvloed; als wij de sociale en intellectuele aspecten van de democratie verafschuwen, dan moeten wij het alternatief accepteren: het kastenstelsel en de slavernij, hoe ook vermomd, met hun inherente ellende van slaafsheid, ziekte, verpaupering en klassenstrijd; als wij verlangen naar dogmatische overtuigingen, dan moeten wij ons geheel overgeven aan het geloof van onze keuze en vastberaden de weldagige opvattingen van de wetenschap, wanneer deze met onze orthodoxie in strijd komen, afwijzen. Maar ik geloof niet, dat één criticus van het moderne leven bereid is - om niet te spreken van in staat - iets van al datgene wat hij zogenaamd veroordeelt, op te geven.’
Men ziet wel, hoe blijmoedig en sophistisch de schrijver onze dassen en onze dogma's, onze gewoontes en onze grillen, op de vaalt gooit ter wille van een ‘behoorlijk bestaan voor iedereen.’ Hij verwacht daar blijkbaar heel wat van! En dit is nu juist het optimisme dat een Europeaan verbaast en ergert; hij kan er niets anders tegenover plaatsen dan een principieel pessimisme, dat misschien voor Amerika even ergerlijk is. Wij zijn het er mee eens dat men de hongerigen niet moet spijzigen met gebeden en gedichten; goed! Wij willen meewerken om door democratie, wetenschap en machines iedereen economische en sociale zekerheid te verschaffen; best! Wij scharen ons achter de pragmatisten en juichen hun slogans mee: ‘Het ware is slechts een vorm van het nuttige,’ ‘De waarde van een idee wordt slechts bepaald door haar practische resultaten;’ uitstekend! Maar wij verwachten daar niets anders van dan een andere vorm van de wezenlijke menselijke miserie; hoogstens, wanneer alles goed gaat - wat onwaarschijnlijk is - een behaaglijker vorm, zoals het zeker voor een zieke prettiger is door goede verzorging te genezen dan langs de weg te sterven. Even zeker echter geneest hij tot een hernieuwd bewustzijn van zijn tragische menselijkheid. Om zich daarmee te verzoenen of om er aan te wennen, is een andere zakelijkheid nodig: de Europese zakelijkheid, die zich geen illusies maakt over 's mensen vermogen veel bij
| |
| |
te dragen tot zijn eigen geluk. Reeds Homerus leerde 't zijn levensblije Ioniërs: ‘Niets zwakkers onderhoudt de aarde dan de mens, van alles wat daar op ademt en rondkruipt... Want zó is de stemming der op aarde levende mensen, als de dag is die hun wordt toebedeeld door de vader van mensen en goden.’
Jan van Gelder
|
|