Libertinage. Jaargang 4
(1951)– [tijdschrift] Libertinage– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMr. Mossbross in HollandGa naar voetnoot1)‘Waarom is op het ogenblik Gomperts de meest gehate man in Nederland? Eén van jullie die me dat kan zeggen? Jij, Sötemann?’ ‘Omdat hij nooit op “De Koepel” komt!’ ‘Vreselijk! Ja, Wadman?’ ‘Omdat hij een high-brow is en het Fries beledigt!’ ‘De onmens! Niet tegelijk jullie, Sierksma en Opsomer! Opsomer!’ ‘Omdat hij hautain is en spottend over religiositeit spreekt!’ ‘Zulke mensen bestààn in Nederland? Ga je gang, Sierksma!’ ‘Omdat hij perfide is en een kleine Ter Braak, omgeven door nog kleiner Ter Draakjes. Overigens vind ik hem een phalluszwaaier.’ ‘Oho! maar ik zie dat Hermans nu begint te popelen.’ ‘Omdat hij niet zelfstandig kan lezen en daarom niets van een roman snapt waarin veel naar de W.C. wordt gegaan, hij is een...’ ‘Het is ook moeilijk, Hermans, maar genoeg, genoeg, ik zie dat je voorlopig niet te stoppen bent. Kijk, kijk, Rodenko wordt wakker. Ga je gang! ‘...’ ‘Nee, nee, Rodenko, zo lang kan ik niet op je wachten. Waarom moet je toch altijd doen alsof je dronken bent? Greshoff is dan beslist kwieker. | |
[pagina 53]
| |
Leuk dat je even over gekomen bent uit dat heerlijke Zuid-Afrika van je. Wat denk jij ervan?’ ‘Ik heb pas onlangs voor het eerst iets van Gomperts besproken in “De Nieuwe Courant”, de poëziebundel “Dingtaal”, ter gelegenheid van het feit, dat die tien jaar geleden verscheen. In 1959 bespreek ik “Jagen om te leven”. Hoewel ik in Zuid-Afrika vanzelfsprekend buiten ons vaderlands gewoel sta, moet ik bekennen dat Gomperts dikwijls een weinig aanmoedigende persoonlijkheid is.’ ‘Uitstekend, jullie hebben allemaal, ieder op zijn wijze, klare wijn geschonken, ofschoon Sötemann nog wel het meest. Gomperts staat mij nu wel voor ogen. Maar hoe pak je hem het best aan? Het is duidelijk dat er twee manieren zijn; je moet even bij jezelf nagaan welke van de twee het meest bij je past, hoewel een combinatie van beide ook best mogelijk is. De eerste dan is: schrijf geen letter over hem - of doe als Greshoff wat op hetzelfde neerkomt - maar praat des te meer over hem, achter een borrel of in de alcoof. Jullie hebben vat op hem, hij is een gevaarlijk man omdat zijn spot zijn ernst is. De burger weet dat en de dichter weet dat; hun instinct is feilloos als het op het herkennen van dit soort aankomt, en hun bondgenootschap compleet. Laat je gerust gaan tegenover hen, want van zo iemand zijn zij bereid alles te geloven - bedenk hoeveel succes een mensenleeftijd geleden nog het praatje in Engeland had dat Jeremy Bentham voorstond soep te koken van de beenderen van zijn grootmoeder. En vergeet de vrouwen niet; zeg haar dat Gomperts je gedichten beledigen zal waarin je haar borsten bezingen wilt.’ ‘En de tweede manier?’ ‘Ik geloof dat het beste is niet direct tegen hem te schrijven. Maar sleep hem erbij, waar je het ook over hebt. Schrijf je over het communisme, zeg dat hij een hysterische oorlogshitser is. Schrijf je over godsdienst, suggereer dan dat hij een cynische materialist zou zijn. Schrijf je over Nederlandse literatuur, zeg dat hij die niet begrijpt - schrijf je over de buitenlandse, zeg dat hij lijdt aan snobisme. Schrijf je over Céline of Miller, houd dan vol dat zijn belezenheid te beperkt is om zulke figuren te waarderen. Van het existentialisme en van Freud heeft hij niets begrepen - leg dat bij elke voorkomende gelegenheid even uit. En vooral: schrijf over Ter Braak en vlecht daar dan ergens tussen in dat Gomperts, het leerlingetje, eigenlijk ook geen zier begrepen heeft van zijn meester, die natuurlijk, ondanks allerlei hinderlijks, veel en veel groter was. Geyl heeft juist in ‘De Gids’ het goede voorbeeld gegeven. Lees even voor, Geyl.’ ‘“Ik heb veel respect voor de essayistische gaven van de heer Gomperts. Maar de Ter Braak, die hij ons voorzet, de hoekigheden gladgestreken, de daemonische drift getemperd, de innerlijke tegenstrijdigheden vervluchtigd, die Ter Braak die nauwelijks aanleiding tot debatten vóór en tegen zou kunnen geven, dat is de echte Ter Braak niet.”’ ‘Zien jullie, het is duidelijk dat hier niet zozeer Ter Braak door Gomperts wordt gladgestreken als wel Gomperts door Geyl. Een uitstekende inzet, maar vooruit, Geyl.’ ‘“Als men hem een negativist noemt, was dat volgens Gomperts omdat hij oneerbiedig over predikanten en hoogleraren aan de Leidse universiteit sprak en “hatelijk en alarmistisch schreef over het krachtige regiem | |
[pagina 54]
| |
van een bevriend staatshoofd”, Hitler. Als men hem arrogant vond, was dat omdat hij de romans van Ina Boudier-Bakker niet bewonderde. En meer van dien aard. Ter Braak wordt hier verdedigd tegen de aanvallen van (gefingeerde) botteriken.”’ ‘Voelen jullie hoe meesterlijk hier tegelijk de burger gerustgesteld wordt en Gomperts voor schut gezet? Mensen voor wie Gomperts' pijlen bedoeld waren zijn botteriken, zegt Geyl, die bovendien niet eens bestaan. De burger nu bestaat wel degelijk, wat is dat nou, en op hem kan dat botterik dus in ieder geval niet slaan! Hó! hó! die Gomperts, om pijlen af te schieten op spoken! En bovendien, de burger heeft al lang geen bezwaar meer tegen hatelijk geschrijf over Hitler. Vroeger soms? Wel nee hoor, àltijd een rotvent gevonden. En Ina Boudier-Bakker en de professoren... ach, nou ja! Ga door, Geyl!’ ‘“Wat mij betreft, ik heb geen bijzondere eerbied voor predikanten; ik heb mij bij tijd en wijle heel onvriendelijk uitgelaten over Leidse hoogleraren - het komt er maar op aan, welke; ook ik heb krachtig en alarmistisch geschreven en gesproken, in de jaren vóór Mei 1940, over dat bevriende staatshoofd; en ik heb getuigd van mijn totaal gebrek aan bewondering voor “De Klop op de Deur”. Ik beschouw mijzelf daarom niet als een negativist en ook niet als arrogant.”’ ‘Dit is de genadeslag, zien jullie? Want hier wordt even terloops aangetoond hoe volmaakt willekeurig Gomperts' bewondering voor Ter Braak is. Lezen jullie het straks nog maar even over: het valt er duidelijk uit te lezen, Gomperts had even goed bewonderaar van Geyl als van Ter Braak kunnen worden! Beter nog, want Geyl is daarbij de bescheidenheid zelve gebleven! Well, time's up. I must go now. Good night, boys. Au revoir! En o ja, Jacques Gans rekent vanavond wel even voor jullie af!’ ‘Yes, Sir.’ ‘Thank you, Sir.’ ‘Au revoir, Sir!’ |
|