luiheid en studie, in bed doorgebracht, met alle soorten muziek, met een menigte fijne gevoelens, met gefantaseer dat tot geen maatschappelijke activiteit leidt. Hij was brillant, met een brille om zichzelfs wil, zonder ambities, behalve die van het ogenblik. Hij zat vol invallen en plannen. Hij verlangde naar Amerika, waar hij biologie had gestudeerd, vrienden had gemaakt en voor het eerst vrij was geweest. Hij leek op een Amerikaanse student, maar met de nerveuse fijngevoeligheid van het oude Europa bij de hand. Hij had reeds velerlei mensen ontmoet: filmspelers, regisseurs, zakenlieden, schrijvers, geleerden, millionnairs, oude verwende vrouwen, jonge onberekenbare meisjes: een lift vol mensen, die langzaam van boven naar beneden gaat, vol levens, vol herinneringen, een zware lift vol ellende en plezier, zoals het ergens in zijn gedichten staat. Hij hield van dieren en planten en wist er, wanneer ik het met mijn kennis vergeleek, alles van af. Hij had iets ontdekt in de samenleving van de mieren, waarover hij een verslag had geschreven en waarvoor hij, als knaap nog, lid van een Brits biologisch genootschap was geworden. Hij leek zelf een beetje op een hond, een wijze fijngevoelige hond, die nooit voor een kar is gespannen, maar veel in kamers heeft gezeten, door tuinen is gewandeld, mee op reis is genomen, die de muziek van Strawinsky heeft aangehoord en heeft gezien hoe mensen plezier vinden in boeken, wijn, mooie toiletten, gesprekken en in het willoze stilzitten. Een hond met meer wijsheid dan zijn meester en met een groter gemak om er afstand van te doen, wanneer dat onder andere honden nodig is.
Ik heb hem slechts kort gekend, van het voorjaar 1949 tot aan zijn dood, de afgelopen zomer. Maar het laatste half jaar zag ik hem nauwelijks. Hij overleed in Zwitserland en enkele weken voor zijn dood zond hij mij een ansicht van een Zwitserse boer, die op een manslange hoorn de midzomer inblaast; of uitblaast. Over zijn ziekte geen woord. Het was een grap die ik na zijn dood als een terechtwijzing heb opgevat, omdat ik hem nog altijd niet geschreven had. Zo gaan al mijn verre vrienden dood, zonder een brief van mij. Op deze wijze, dacht ik, zou ik zelf een vriend willen terechtwijzen en als een goed speler willen scheiden.
Hij herinnerde mij door allerlei reacties aan mijn eigen manier van doen, toen ik zo oud was als hij en ik nog de tijd had, omdat ik werkeloos was. Ook hij was werkeloos, maar op een andere manier. Hij had zijn studie afgebroken en verzette zich tegen een maatschappelijke bezigheid die hij toch als iets onafwendbaars op