Libertinage. Jaargang 4(1951)– [tijdschrift] Libertinage– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 2] [p. 2] [Jan van Gelder: O Faladin] O Faladin dat gij hangen moet! O koningin, dat gij ganzen hoedt! O Burgers van Den Haag, ik zie ons al Gehangen op de Laan van Meerdervoort: Het Oosten heeft gewonnen en ons prompt De nek gebroken in een hennep-koord. En niet, als nu nog, geurend naar lavendel En Engelse tabak, doudeinen wij In d'avondwind en onder ons passeren De arrebeiers, rustig, frank en vrij. Ik zie de lol van hier: na tien uur dienst Op het fabriek bij radio-muziek, Gaan zij op weg naar 't Zonnewendefeest Met rooie vlaggen, bloemen en lyriek. Onder hun schedelpannen leeft niets meer Dan 't ideaal van deze nieuwe tijd. Maar éne blijft wat talmen en staat stil, Het is een lieve, frisse kleine-meid. Heur violette ogen zijn bedauwd Met jeugd en tranen, en zij vraagt bedeesd Aan u of mij - voor wie zij stil bleef staan - ‘O griezelman, wie zijt gij toch geweest, ‘Dat gij nu hangen moet en niet met ons In deze lenteavond leven moogt?’ Wat zou ons antwoord kunnen zijn, gesteld Dat onze staat een wederwoord gedoogt? ‘Lief kind, dat is een heel verward verhaal En vreemd en treurig ook, wel duizend jaar En langer duurde het en toen, opeens, In een kwartiertje, was men met ons klaar. [pagina 3] [p. 3] ‘Toch hebben wij gezwoegd de eeuwen door, En Grieks geleerd en ook Latijn geschreven, En ernstig over alles nagedacht, En aan de armen vaak een cent gegeven. ‘En onze verantwoordlijkheid gevoeld, En iedereen beschermd en opgenomen, Wij hadden allen lief - en toen, opeens, Hing men ons hoog in deze lentebomen. ‘En dat wij hangen, kind, is het begin Van weer een ander woest, verward verhaal - Maar wees getroost: niet gij hebt dit gedaan En uw verwondring redt ons allemaal. ‘Want ook van ons heeft soms een heilig man Of heil'ge vrouw, te midden van den hoon, Zo'n vraag gesteld met een betraand gelaat, En daardoor leeft gij nu en zijt ge schoon. ‘Want God - maar neen, wie dat is weet ge niet; Kijk dan, lief kind, terwijl de andren zingen Van Nieuwe Tijd en 't Ideaal, maar stil Naar al Zijn oude, werkelijke dingen: ‘Kijk naar de morgenstond als Jahweh haar In purpergouden chlamys binnenleidt Door 't oostelijk portaal en uit heur hand Een stroom van diamanten nederglijdt ‘En 't jonge gras versiert. Kijk naar de zee, Als in haar wolkenmantel zij verrijst En machtig op komt zetten, tot Hij zegt: - Niet verder, zee! - en haar begrenzing wijst. ‘Kijk naar de bloem, die 't Blauwe Klokje heet, Met welk een eeuwge kracht haar stengel draagt Zijn klokken in de storm; dezelfde kracht Die de Plejaden en Orion schraagt... [pagina 4] [p. 4] ‘À Dieu, vriendin - ik hoor uw vaders stem, Hij roept u op tot volkse vrolijkheid: 't Is feest pardi! De dagen lengen weer; Begraaf ons dan en leef uw eigen tijd.’ Jan van Gelder Vorige Volgende