‘Ober, waar blijft mijn schnitzel,’ roept één van de gasten.
‘Ober, ik heb een uur geleden een botercrèmetaart besteld.’
‘Ober, ober,’ klinkt het van alle kanten.
Maar de kellners zijn onverstoorbaar. Ze draven zwijgend heen en weer, brengen spijzen en dranken en verdwijnen weer. Ze werken als machines.
‘Het is ongehoord mij zo lang te laten wachten,’ zegt een enigszins corpulente heer, die een keurig wit sportcolbert draagt, tot een kellner.
‘U moet allen wachten, het gaat niet anders,’ zegt deze.
‘Die toon duld ik niet,’ schreeuwt de heer in sportcolbert.
‘Zal ik U eens wat zeggen,’ antwoordt de kellner, ‘als ik Uw hoofd had zou ik er een broek over aantrekken.’
De omringende gasten lachen. De kellner verdwijnt met zijn blad. De heer staat op en verlaat de zaal. Ogenblikkelijk wordt zijn plaats weer bezet.
‘Hoe minder gasten er komen,’ vertelt de kellner mij later, ‘des te beter voor ons. Wij krijgen n.l. slechts salaris, zijn om zo te zeggen staatsambtenaren.’
In het H.O. restaurant kan men van alles krijgen: moorkoppen met slagroom, worstjes, chocolade, surrogaat-koffie. De prijzen zijn gemiddeld vijf maal zo hoog als de normale prijzen.
Een jonge vrouw die aan mijn tafeltje zit vertelt me dat ze iedere Vrijdag naar Berlijn rijdt, daar haar 25 deutsche Mark werklozensteun haalt, daarna op de Kurfürstendamm de 25 DM tegen 150 Oostmark inruilt en 's Maandags weer terugkomt.
‘Daarvan kan ik de hele week hier leven,’ zegt ze, ‘want hier betaal ik voor een kamer per nacht 3 OM, dat zijn voor mij 0,50 DM.’
‘Ja,’ zeg ik, ‘maar dat zou wel eens gauw kunnen veranderen.’
‘Komt tijd, komt raad, West Berlijn heeft tweehonderdvijftig duizend werklozen en je moet maar zien hoe je je er doorheen slaat. We buiten iedere kans uit.’
De boekhoudsters in het H.O. restaurant werken tot diep in de nacht. Iedere dag moet dertigduizend mark omzet geboekt worden. De directeur weigert nieuwe krachten aan te stellen, want de staat moet sparen en renderend werken en hoe renderender het H.O. restaurant werkt des te hoger zijn de premies voor de directeur. De staat is de grote ondernemer. Duizenden H.O. restaurants en H.O. winkels zijn er reeds in de Oostzône en dagelijks worden nieuwe restaurants en winkels geopend.
Een reusachtige trust ontstaat in de hand van de staat met een onafzienbaar leger van boekhouders, accountants, kellners, muzikanten, directeurs enz. De staat is de grote kapitalist en concurrent van de nog aanwezige vrije economie. Maar de ene zaak na de andere en het ene restaurant na het andere gaan over in de hand van de staat want niemand is tegen deze concurrentie opgewassen. Als de concurrentie niet werkt helpt het politieverbod een handje mee want de staat is tegelijkertijd baas over recht en wet.
‘Wat gebeurt er met de reusachtige sommen die de staat op deze wijze int?’ vraag ik de leider van een staatsbedrijf, dat in de Niederlausitz bretels maakt voor de Russen.