Libertinage. Jaargang 3
(1950)– [tijdschrift] Libertinage– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 181]
| |
Te hard geschreeuwd?Nu Roland Holst oud geworden is
en vierregelrijmen wisselt met Vestdijk,
weggelopen demonen tracht terug te roepen,
en men Voeten een belangrijk dichter vindt,
wordt het tijd dat wij iets laten horen,
een stem dwars door puinstof heen,
die glipt door de spijlen van het bedskelet,
die nooit de baard in de keel wil hebben,
die wil bevechten een groot geluk of ongeluk
(een klein geluk is geen geluk),
die door schade en schande
nooit wijzer wil worden.
Een stem, die door alle huizen zingt
het water doet overkoken en
de stoppen der berusting doet doorslaan.
Een stem, waarvan het geluid zich voortplant
door de buizen onder de vermoeide stad
en die antennedraden op maanlichtdaken
doet trillen, trillen, trillen ...
Zo'n stem; eerder rusten wij niet.
Remco Campert.
| |
[pagina 182]
| |
When we were very youngverkoolde en verroeste brokken
van neergeschoten bommenwerpers
zijn de onheilstekens
waaronder ik jong nog speelde
tussen afgeknotte bomen
en verschroeid struikgewas
boven mij zonsverduisteringen
zat ik in de cockpit
om het verstoorde spinneweb
van het nieuwgeurend stuur
mijn handen die onwetend
contact zochten met de dood
in dikke stukken kogelvrij glas
ving ik het schaarse licht op
dat uitliep op de grond
in een lauwe, bleke plas
later ging ik verward naar huis
ik vond ook die dag het spoor nog niet
de sleepteen der tijd
in het rulle zand
Remco Campert
| |
[pagina 183]
| |
Los werkal ben ik eeuwig bezig
met beginnen en opnieuw beginnen
al houdt het vruchtvlees nooit op groen te zijn
al blijft mijn linkervoet zoekend
zweven in de lucht
en grijpen mijn handen nooit voorgoed ...
liever dat dan trots maar beurs te zijn
of steeds weer het spoor
van dezelfde schoenenmaat
van de voet die niet meer groeien wil
of spierkramp in de handen
die naar niets anders staan
Remco Campert
| |
[pagina 184]
| |
Impasse op de heideeen kempse zon schijnt hier
de wereld ontdaan van de franje
der stadse bijgeluiden
ligt als een hersenloos zoogdier
eeuwen te herkauwen
ver van de ijle bomen
der gedachten, eronder
ligt de weg op mij te wachten
wat doe ik in dit niemandsland
ik loop over het dier
dat niet beweegt maar
het speeksel van de uren
van haar kaken druipen laat
ik denk niet meer dan:
pierre laat de zon weer stevig branden.
Remco Campert
| |
[pagina 185]
| |
Ik in elk geval welmijn verleden moest zijn
als de jeeps
in de jungle
van Nieuw-Guinea
Mac Arthur taalt er niet meer naar
of als de sporen
van fietsbanden
op nat strand
de zee wist hen met één golf uit
maar het is
als een blok
aan mijn been
toch
zelfs dan kan men verder gaan
Remco Campert
|
|