Libertinage. Jaargang 1
(1948)– [tijdschrift] Libertinage– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |
DomPaul Rodenko verweert zich op zijn PodiumGa naar voetnoot*) tegen mijn beschuldiging dat hij Menno ter Braak op een ontoelaatbare manier heeft aangevallen. Hij zegt, dat ik hem verkeerd gelezen heb. De onderscheiding Dichter-Burger is niet door Ter Braak in het leven geroepen, zoals ik meende te begrijpen, maar ‘expliciet door de romantici’ en impliciet is zij al in humanisme en christendom aanwezig. Laat ons de passage citeren: ‘Ik zei hierboven dat de onderscheiding Burger-Dichter, waarop in laatste instantie Ter Braaks hele problematiek berust, onhoudbaar is geworden. Men komt er niet door deze begrippen via allerlei dialectische kunstgrepen te relativeren; gaat men eenmaal van dit begrippenpaar uit, dan kan men ze hoogstens op min of meer handige manier camoufleren, zoals Ter Braak, dan ook gedaan heeft, maar al laat men ze nog zo veel verstoppertje spelen, het spel vindt steeds binnen dezelfde vicieuze cirkel plaats. De enige oplossing is, de zaak bij de wortel aan te pakken en zich af te vragen, hoe dit begrippenpaar eigenlijk in de wereld is gekomen, en dan blijkt al spoedig dat de hele onderscheiding Dichter-Burger alleen maar in het leven is geroepen om zich op een gemakkelijke manier van allerlei onaangename verantwoordelijkheden af te maken. Eén ding heeft Ter Braak juist gezien: ‘het primaat van de Macht’ ... enz. Ik stel hierbij vast: 1e. De passage gaat over Ter Braak en uitsluitend over Ter Braak. Van romantici, humanisme en christendom is geen sprake. 2e. Aangenomen, dat ‘het zich op gemakkelijke manier van verantwoordelijkheden afmaken’ niet op Ter Braak slaat (en als Rodenko dat verzekert, heb ik geen reden om er aan te twijfelen), dan is het toch voor niemand mogelijk dat uit zijn tekst op te maken. Syntactisch is de zin in elk geval defect: het woord ‘zich’ hangt in de lucht na het passief ‘is geroepen’; het ligt voor de hand het in verband te brengen de ‘men’, die eerder in de passage optreedt en die, voor zo ver ik kan zien, identiek is aan Ter Braak. 3. Het is zacht gesproken vreemd, om iemand, wiens gehele problematiek (alleen volgens Rodenko, want het is baarlijke nonsens) op de onderscheiding Burger-Dichter berust en die zoveel beschuldigingen toegeslingerd krijgt (hij camoufleert ze op een min of meer handige manier, hij relativeert ze met dialectische kunstgrepen, hij laat ze verstoppertje spelen, hij heeft maar één | |
[pagina 63]
| |
ding juist gezien) plotseling niet verantwoordelijk te stellen voor die onderscheiding zelf. 4e. Wel verantwoordelijk zijn dus ‘de romantici’ (expliciet) of humanisme en christendom (impliciet). Maar wie is nu degeen, die zich op een gemakkelijke manier van allerlei verantwoordelijkheden heeft willen afmaken, want latere gebruikers van deze onderscheiding dat in de schoenen te schuiven, is pyramidale onzin, zegt Rodenko. Niet toch de romantici, want die kwamen na humanisme en christendom. H. en C. deden het weliswaar impliciet, maar zij deden het toch? Dus H. en C. alleen? Onmogelijk, want H. kwam na O. Het Christendom dus is schuldig. Maar omdat latere gebruikers vrijuit gaan, moet het dus de stichter van deze godsdienst zijn (ofschoon mij niet bekend is, dat hij de onderscheiding gemaakt heeft) die zich op een gemakkelijke manier... Maar kom, Rodenko, soyons sérieux... De cultuurfilosoof Rodenko heeft nog een tweede verwijt. Ik meende, dat hij met de beide praemissen, waarvan hij beweerde, dat zij incompatibel zijn, weer die burger en die dichter bedoelde, waar hij aldoor over zanikt. Met de ene praemisse had hij evenwel de christelijke tegenstelling hemelse tegenover aardse zaken, met de andere de romantische polariteit burger-dichter op het oog. Ik geef hem toe, dat ik dat verkeerd gelezen heb. Maar als ik hem goed lees, dan vind ik de onzin nog veel groter. Ter Braak heeft zelf zijn Carnaval-terminologie beter en exacter gecritiseerd in zijn Politicus zonder Partij. Hij heeft de hele terminologie na de jaren 1928 en '29, waarin hij zijn Carnaval schreef, niet meer gebruikt. Het is dus onzin om te schrijven, zoals Rodenko doet: Het is dus de formule Dichter-Burger die, hoe hij er ook aan prutste, Ter Braak voortdurend dwars is blijven zitten en alle oplossingen bij voorbaat de kop indrukte. De hele beschouwing van Rodenko geeft er duidelijk blijk van, dat hij de problematiek van Ter Braak niet kent. Nog enige correcties op de beweringen van deze mythomaan: 1. het non-conformisme heb ik in tegenstelling met wat hij insinueert nergens genoemd; 2. het epitheton ‘dom’ heb ik niet met kwistigheid rondgestrooid, zoals hij verzint, maar één keer gebruikt en precies daar, waar het van toepassing is, namelijk op Rodenko. 3. De verzameling essays, getiteld: The Yogi and the Commissar is géén roman, al geef ik, door dit te blijven ontkennen, blijk van een ‘non-conformisme’ dat zich in niets van het critiekloze horde- ‘non-conformisme’ onderscheidt, zoals hij met zijn gewone helderheid opmerkt. Juli 1948.
H.A. GOMPERTS. | |
De proppen van de heer Sierksma.In het tijdschrift Podium heeft de heer F. Sierksma naar aanleiding van mijn bespreking van Vestdijks essay De toekomst der religie een voor mij bedoeld ‘propje afgeschoten’, zoals men het in genoemd tijdschrift zo leuk uitdrukt. De heer Sierksma is het met mijn bespreking niet eens, wat ieder hem gunnen zal. Dit is echter niet de reden, waarom hij zich tot een critiek op een critiek verleiden laat, want hij kan niet zo dom zijn dat hij zijn kostbare tijd zou verspillen aan het bestrijden van de enormiteiten, die in boekbesprekingen hier en daar gedebiteerd worden; hij schrijft voor het nut van het algemeen der literatuur, om het een en ander te ‘signaleren’. De Sierksma verwachtte twee vliegen in één klap te zullen vangen; hij zag echter niet dat de vliegen geen vliegen waren en sloeg in de lucht. Hij verkeerde wellicht in de mening dat niemand zou bemerken dat hij alleen maar naar een stok zocht om een hond te slaan.... Naar mij gebleken is, | |
[pagina 64]
| |
hebben de steunpilaren van dit Podium zo weinig contact met elkaar, dat de ene niet weet, waar de andere zich bevindt, maar op het stuk van geborneerde ongemotiveerde wrok heerst hier een stilzwijgende solidariteit, die haar weerga niet heeft. Door gebruik te maken van 1) slecht citeren 2) niet ter zake doende miserabele stekeligheden over mijn toilet, waarvan hij zich bepaald een verkeerde voorstelling vormt, richt de heer Sierksma aanvankelijk zijn aanval nog wel tegen mij, maar al schrijvend is hij blijkbaar tot de ontdekking gekomen dat het nu de tijd was ook het tijdschrift Libertinage nog een trap te geven. (Om voor elk zinnig mens duistere redenen blijkt dit tijdschrift voor de heren van Podium steeds opnieuw een steen des aanstoots te zijn.) De heer Sierksma weet heel goed dat een bespreking - in kort bestek - van juist dit boek van Vestdijk altijd uitloopt op wat hij noemt ‘een keurig beredeneerde inhoudsopgave’, ten minste zolang men er de voorkeur aan geeft niet een heel betoog aan één détail op te hangen en daarmee het boek te reduceren tot een soort essayisten-Trommius (om eens te spreken in een taal, die zelfs weggelopen theologanten nog wel vertrouwd is). Dat hij van oordeel is dat ik mij tot ‘nette literatenopmerkingen’ beperk, is natuurlijk zijn zaak. Hier was het de heer Sierksma echter niet om te doen: aan het eind van mijn stuk komt de uitdrukking ‘menselijke waardigheid’ voor. Met opzet laat ik hier het verband, waarin dat gebeurde, buiten beschouwing, want dat heeft de heer Sierksma even opzettelijk genegeerd. Het was inopportuun voor hem goed te lezen, omdat hij zich daardoor meteen van de stok om te slaan zou beroven. De heer Sierksma ziet spoken; de heer Sierksma toont zich een vooringenomen roddelkous door te beweren dat ‘in Libertinage... de menselijke waardigheid en vogue is’; ook nu kan hij weten dat er in dit tijdschrift over de menselijke waardigheid behalve door mij - in een verantwoorde overzichtelijke samenhang - niet is gerept. Het slot van het stuk des heeren Sierksma, namelijk waar hij Gomperts de profeet van Ter Braak noemt, is ook onthullend voor de vermommingen, waarvan zijn rancune zich bedient. Het tekent ook de man, die bijna tien jaar, nadat Gomperts overtuigend bewezen had een eigen verhouding tot Ter Braaks problematiek te hebben, een essaybundel publiceert met de verdachte titel Schoonheid als eigenbelang, en dan nóg anderen komt lastig vallen over het gebruik van Ter Braaks terminologie.
G.H. BARNEVELD |
|