't Leven en Bedryf van Clement Marot
(1768-1794?)–Anoniem Leven en Bedryf van Clement Marot, 't– Auteursrechtvrij
[pagina 96]
| |
schimp-digt, des selfs Geestelijkheyd so afgrijselijk en zwaar afmaalde, datse eerder Duyvelen, dan Menschen scheenen te zijn. Een Edelman hier over vergramd, seyde; dat hy hen, soo hy sulks weer vernam, aan den Bisschop soude beklagen. Den Bootzemaker schoot 'er, na een hertelijke lag, dit op uyt: Ho ho! mijn Heer dat moogje doen, maar zijt versekert dat ik my in sulk een Schuyl-hoek sal versteken, dat hy my niet vinden sal. Dat moet, seyde d' Edelman, dan uyt de wereld zijn. Daar op den tijdt verdrijver antwoorde, 't sal niet wijder zijn dan in zijn Boek-kamer; want daar in heeft hy zijn voeten binnen d' eerste drie jaren niet gehad. Den Edelman dese abelheyd merkende, liet sig genoegen met de vriendschap van Clement, die zijn tong tot sulke scheuten geslepen, en altijdt vaardig hadt.
Wie van geen scherssen weet, die tast geen Scharsaaars aan,
Haar Salf vergroot de wont, haar kozery is slaan.
|
|