Lente-bloemtjes geworpen in de schoot van aangename juffers
(1682)–Anoniem Lente-bloemtjes geworpen in de schoot van aangename juffers– Auteursrechtvrij
[pagina 24]
| |
Bedaart en wort door onweer niet gesteurt,
Maar ach mijn Liefdes tegenspoet,
En 't onweer van mijn ongerust gemoet
Verandert noyt, 't Geluk hoe los, hoe ligt,
Is hier stand-vastig, en van swaar gewigt
De Blixem treft altijt
De bloem en bloesem niet,
Maar Cloris ach gy die mijn Blixem zijt,
Sijt oorsaak dat mijn siel gedurig lijdt,
De vuurpijl van uw' oog is mijn
Veel lichter dan de blixem van Jupijn,
Een straaltjen van uw tooverend gesigt
Verdooft God Phæbus helder Sonne-ligt.
De Son die 't al besiet
Siet in de werelt niet,
| |
[pagina 25]
| |
Dan 't vast en onveranderlijk verdriet
Van my, of het verandert met ter tijt,
De dag mijns levens, schoon ik sugt,
Is overtogen met een swarte lugt,
En derft haar ligt als in een duyster graf,
Wanneer gy wendt uw oogjes van my af.
Maar Cloris, Marmer beelt,
(Dat niemands oog verveelt,
Waar in Natuur met haar volmaaktheyt speelt)
Ontfang mijn hert by 't uw dewijlg' het steelt,
Ligt dat het mijn van enkel vlam,
Wanneer het in uw kille boesem quam
Het ys, en snee en sulken harden vorst
Ontdoyd', en dreef de winter uyt uw borst.
|
|