Aria,
Op een Aangenaame Wys.
Als de vrouwtjes zig haar pronken
En aan 't venster zitten gaan,
Hier en daar zo vriendelyk lonken,
Dan is het met de man gedaan,
Een vrouw moet voor haar man niet wyken,
Anders heeft zy veel verdriet.
Al die uit het venster kyken,
Verlangen of zy hem niet ziet.
2.
Myn te tergen is u bestreven,
Maar dit doet gy maar uit nyd,
Gy zoekt myn te brengen om 't leven,
En gy doet het maar uit spyt,
Neen! neen, dat kan ik niet verdragen,
'T is een leus in 'd Echtenstaat,
Ik maak een einde aan myn plagen,
Al gaat het zo als het gaat.
3.
Als een man met vreemde vrouwen
Gestadig zyn complimente rust,
Dan is 'er weinig te vertrouwen,
Ja! dat 'er zeker iets agter is,
Een ieder is daar op te noemen,
Alles in het groot en klyn.
Alle de knaapjes gingen haar roemen,
Moet voor een Vrouw een doopstulp zyn.
4.
Wanneer de vrouwtjes in haar dagen,
Op ieder een zo zyn verzot,
Gewis de man moet Horens dragen,
En word van ieder een bespot,
Wat baat dan al dat vleijen, strelen,
Hy zit te kyken als een Aap,
Zy gaat vast met een ander spelen,
En wiegt al zagt haar man in slaap.
5
Dus mannen laat u doch geraden,
Vertrouw uw u vrouw niet al te ligt,
Haar vleitaal zal u ras versmaden,
Al roemen zy op haar Huwlyks pligt,
Zo weten zy u in 't Net te krygen,
Maar geeft wel op haar daden acht
Zy zoeken u aan haar snoer te rygen,
Weest op haar schyndeugd wel bedagt.
6.
De mannen hebben ook hun kunren
Zy zien zo graag een andere vrouw
Zoms staan zy dag en nagt te gluuren
Zo schenden zy de Huwlyks trouw,
Als man en vrouw vereenigd leven,
En zy zyn in hun lot verheugd,
Behoeft men geen ander na te streven
Maar smaken zaam de reinste vreugd.
Te Amsterdam, by J. WENDEL en ZOON, op de Angeliersgragt.
|
|