| |
| |
| |
Kroniek
Duiventoren van Ingelmunster naar Bokrijk.
Op maandag 12 mei 1975 werden in het openluchtmuseum in Bokrijk twee nieuwe gebouwen plechtig opengesteld. Een daarvan is een bakstenen duiventoren, afkomstig uit Ingelmunster. Als metselaarsteken is het jaartal 1634 in de zijwand aangebracht. De konstruktie bezit een trapgevel.
Duiventorens zijn afzonderlijke gebouwtjes of onderdelen van grotere gehelen, ingericht voor het houden van grote aantallen duiven. Het oprichten van duiventorens en het aanhouden van een vlucht duiven was in de middeleeuwen een ‘heerlijk recht’, dat voorbehouden bleef aan de adel en de hogere geestelijkheid als grootgrondbezitters. Dergelijke kontrukties zijn in het Leiegebied uiterst zeldzaam: Wevelgem (abdijhoeve van de Guldenbergabdij), Emelgem (1643, hoeve Foulon aan de Haaipanderstraat), het kasteel te Ooigem (toren in verval), het kasteel van Vichte, e.a.
Graag drukken we daarbij de wens uit dat de ons nog overblijvende duiventorens met de nodige zorg omringd zouden worden.
Ph. D.
| |
Het jaarlijks uitstapje op 8 juni 1975.
Het eerste doelwit was Atrecht. ‘Atrebatum: Gallis Arras, Belgis Atrecht dicta’, betitelt Johan Blaeu zijn stadsplattegrond in 1649: Arras voor de Fransen, Atrecht voor de Belgen, (in de 17de-eeuwse betekenis: inwoners der Nederlanden.)
Dat er nog iets Vlaams in Atrecht terug te vinden is, merken we dadelijk aan de Grote Markt, samen met de vroegere Kleine Markt (nu: Place des héros) een uitzonderlijk gaaf bouwkundig geheel, weliswaar gerestaureerd na de Eerste Wereldoorlog, maar toch misschien wel de mooiste markt uit de Franse Nederlanden die nog volledig zijn 17de-eeuws Vlaams-Renaissance uitzicht bewaard heeft. Beide markten vormen, samen met stadhuis en Belfort, het volledigste geheel aan Vlaamse bouwkunst dat op Frans grondgebied te vinden is.
Onze wandeling door het oude stadsgedeelte bracht ons naar de Sint-Vaastkatedraal. Deze kerk is niet de O.-L.-Vrouwekatedraal uit Blaeu zijn plattegrond of uit de maquette van Atrecht uit de tijd van St.-Vaastabdij. ‘Wellicht de rijkste abdij van de Nederlanden’, schreef Guicciardini al, want de jaarlijkse inkomsten ervan beliepen toen 20.000 kronen. Dat er geen steen van de vroegere O.-L.-Vrouwekatedraal meer overeind bleef, en dat hiermee ook de oude ‘Cité’ of het stadsgebied van de bisschop van de kaart geveegd werd, is te wijten aan een zekere
| |
| |
citoyen Joseph Lebon, een lid van de konventie, die als gewezen Oratoriaan de oude gewaden - monnikspij etc. - had afgelegd, de Frygische muts van de Revolutie had opgezet, en zo opgetogen was met de nieuwe leuzen van ‘Liberté, Egalité, Fraternité’ van de republiek, dat hij maar liever alle uitwendige tekenen van het kerkelijk triomfalistisch instituut zomaar tot de laatste steen liet afbreken. Gelukkig hield Napoleon nog een beschermende hand boven de St.-Vaastabdij, die korte jaren vóór de revolutie praktisch volledig in klassicistische stijl was herbouwd. Later kon deze kerk in ‘la Ville’ als nieuwe bisschopskerk fungeren.
Na de uitvoerige uitleg van onze gids over het bouwkundig verleden van katedraal en abdij, bereikten we het stedelijk museum, ondergebracht in de vroegere abdijgebouwen. We vermelden even enkele belangrijke stukken: de triptiek van Jan Bellejambe, de plaatselijke romantische schilderschool in het voetspoor van Corot, de indrukwekkende leeuw van Arras, de Atrechtse wandtapijten, die naar het zeggen van onze gids in Doornik verzeild zouden zijn. (In werkelijkheid werden de Atrechtse tapijtwevers in 1477 door Lodewijk XI uit hun stad verdreven, als straf voor hun trouw aan de Boergondiërs, en gingen ze naderhand hun kunstambacht in Doornik, Oudenaarde en Brussel voortzetten.) Ook een reeks mooie grafplaten, waaronder die van een chirurgijn, uiterst realistisch maar toch zeer kunstvol uitgevoerd, verdiende onze aandacht. Ook moet de mooie verzameling Frans en Doorniks porselein vermeld, waarin meerdere leden van onze vereniging ten zeerste beslagen bleken.
Ons tweede reisdoel was Rijsel, waar we eerst het museum bezochten. Onze groep werd opnieuw in tweeën geplitst: de enen verkozen een bezoek aan de rijke schilderijverzameling, volgens sommigen de rijkste van Frankrijk na het Louvre te Parijs. En als we dan zien, dat veruit het belangrijkste deel van deze uitmuntende kollektie bestaat uit 15de- tot 17de-eeuwse meesters uit de vroegere Nederlanden, dan zijn we er nogal vlug van overtuigd, dat Rijsel vóór 1667 veel meer op de Nederlanden dan op Frankrijk georiënteerd was. Of zitten de herhaalde veroveringsoorlogen van Lodewijk XIV, Lodewijk XV, en de Franse revolutionaire legers er voor iets tussen, dat Rijsel zulk een uitgebreide verzameling oude Vlaamse en Nederlandse kunstwerken bezit?
Ook het gedeelte gewijd aan de kunstambachten, waarin de andere helft van onze groep zich liet rondleiden door een vriendelijke - en deze keer geen chauvinistische - dame, was zeker uiterst belangrijk, zowel wat brons, houtskulptuur, ivoor, email, en vooral keramiek en porselein betreft. Enkele van onze leden, die vooral in deze materie belangstellen, konden hier hun kennis nog wel wat uitbreiden, en zelfs af en toe onze vriendelijke gids een of andere tip geven.
De resterende uren werden besteed aan een kort maar interessant bezoek aan het oude Rijsel, met in de eerste plaats het Hospice Comtesse, helaas, voor ons althans, te vroeg gesloten. Dit hospitaal werd in 1236 door onze gravin Johanna gesticht, is mooi gerestaureerd en doet nu dienst als kultureel centrum en als expositieruimte. Ook de vele 17de- en 18de-eeuwse huizen in het oude stadsgedeelte zijn evenzoveel voorbeelden van Vlaamse barok, gevolgd door Lodewijk XIV- en Lodewijk XV-architektuur. Hier en daar is restauratie reeds aan de gang, maar ook voor onze zuiderburen is er op dit terrein nog heel wat werk aan de winkel.
G. Vuylsteke.
| |
| |
| |
Kortrijks monumentendagen hadden een onverhoopt sukses.
Gedurende de maand mei heeft Kortrijk zijn reputatie als centrumstad in West-Vlaanderen duidelijk geaksentueerd door de organizatie van enkele manifestaties die niet alleen druk werden bijgewoond, maar ook een ruime weerklank vonden in de nationale pers en zelfs over de grenzen.
Op zaterdag 17 mei had de nacht van de poëzie plaats in de Hallen. Naar schatting woonden 7.000 belangstellenden (?) dit eerder ludieke gebeuren bij, dat overigens met de edele dichtkunst niet zoveel te maken had.
Op vrijdag 30 mei kwamen 10.000 gelovigen in dezelfde Hallen bijeen om er de Nacht der Verzoening, georganizeerd door het bisdom Brugge, bij te wonen. Op een scenario van Miriam Claeys werd op een bestendig wisselend dekor van dia en film een massaspel opgevoerd met zang, dans, mime, muziek, massazang en bezinning.
De indrukwekkendste gebeurtenis van de maand mei was echter de realizatie van Kortrijks monumentendagen. Op 18 en 19 mei werd het centrum van de stad verkeersvrij gehouden. De bedoeling van het stadsbestuur was, in het kader van het Europees jaar van het Bouwkundig Erfgoed de aandacht te vestigen op de monumenten, en de bevolking te sensibilizeren voor het mooie dat de geschiedenis ons nog nalaat. Om belangstelling te wekken voor ons kunstpatrimonium werden tal van aktiviteiten op het getouw gezet. Een aantal oude volksspelen werden aan de vergetelheid onttrokken. Op de Grote Markt was er mastklimming, lepelkoers, volksdans, ruitersdefilee, muziek, enz. Op het stemmig Vandaleplein konden artiesten van diverse pluimage hun ‘kunsten’ tonen. In het winkel- en wandelcentrum werd een rommelmarkt georganizeerd. In het tunnelcentrum deed men aan ringsteken en zottebollen. Verder werden twee nieuwe gastronomische specialiteiten met folkloristische inslag gelanceerd: de Kalletaart en de Mantenworst. Van eerstgenoemd gebak werden in twee dagen 10.000 stuks aan de man gebracht.
De monumenten zelf kregen een onverhoopt sukses: het stadhuis werd voortdurend en massaal bezocht, het Begijnhof kende zijn drukste dagen met 2.500 bezoekers aan het museum in het begijnenhuisje, terwijl het Stedelijk Museum letterlijk overrompeld werd. De St.-Maartenstoren werd druk beklommen en de O.-L.-Vrouwekerk zowel als de St.-Maartenskerk kregen ruim de aandacht van de bezoekers.
Een balans opmaken na twee dagen is uiteindelijk relatief. Vast staat dat de bevolking het grotendeels eens was met het plan van het stadsbestuur om het hele centrum autovrij te maken, met het oog op de bescherming van de monumenten. Dat de belangstelling voor de monumenten reëel was, bewees het sukses van de museumwedstrijd en de zoektocht Bouwkundig Erfgoed. Wanneer in de toekomst meer tijd besteed kan worden aan de voorbereiding van dergelijke aktiviteiten, kan het organizeren van monumentendagen een gelukkige traditie worden.
J. Strosse.
| |
| |
| |
Davidsfonds Kortrijk 100 jaar
Na maandenlange voorbereiding heeft het Kortrijkse Davidsfonds zijn honderdjarig bestaan gevierd op zaterdag 5 juli, in het teken van de Gulden-Sporenherdenking. De feestviering werd om 16 uur ingezet met een mis in de St.-Michielskerk.
Lode St.-Martin hield een treffende en spirituele homilie over ‘Vrouwe Davidsfonds’ in het godsdienstige en kulturele leven van onze maatschappij. De St.-Rochuszanggilde luisterde het geheel op met meerstemmige liederen. De plechtigheid werd besloten met de zegening met het beeldje van O.-L.-Vrouw van Groeninge onder het zingen van het steeds aangrijpende lied ‘Onze-Lieve-Vrouw van Vlaanderen’.
In de gotische zaal van het stadhuis had daarna de akademische zitting plaats. In zijn welkomstwoord begroette voorzitter Karel Devriendt de vele Davidsfonds-vrienden van binnen en buiten de stad.
Als eerste spreker schetste Prof. Dr. Lode Wils de honderdjarige geschiedenis van het Davidsfonds.
Michiel Vandekerckhove hield de feestrede. Hij wees op de taak die het Davidsfonds nog steeds te vervullen heeft. Het Davidsfonds moet niet alleen ijveren voor een gaaf fysisch leefmilieu, maar evenzeer de strijd aanbinden tegen een dreigende geestelijke vervuiling. Hij riep op tot een stevige eensgezindheid onder de Vlamingen, boven alle partijtwisten uit. In die zin bracht hij hulde aan de vertegenwoordigers van het Vermeylen- en het Willemsfonds, eveneens aanwezig. Het slot was een gemeende hulde aan de stille werkers te velde, die het voortbestaan van het Davidsfonds verzekeren.
Gouwvoorzitter André Durnez, in naam van Prof. Carlo Heyman, verhinderd door een sterfgeval in de familie, bracht een hartelijke groet uit ‘Leuven’.
Als laatste spreker bracht burgemeester Lambrecht een oprechte hulde aan de vorige en huidige werkers van het Davidsfonds, die hun deel hebben gehad in de kulturele en sociale ontvoogding van ons volk.
Herhaaldelijk werd één naam uitdrukkelijk genoemd: sekretaris Gaspar Van Assche. Voorzitter Karel Devriendt schonk hem als blijk van genegenheid een waardevol kunstboek, waarna burgemeester Lambrecht hem uit erkentelijkheid de stadsmedaille overhandigde voor meer dan 25 jaar onbaatzuchtig werk als sekretaris van het Kortrijkse Davidsfonds.
Tussenin droeg de woordkunstenares Tine Ruysschaert enkele passende gedichten voor, die grotendeels werden gekozen uit de werken van onze eigen gewezen bestuursleden: advokaat Adolf Verriest, eerste Voorzitter; Guido Gezelle, stichtend bestuurslid; Theodoor Sevens, jarenlang penningmeester en ‘geheimschrijver’; Dr. Jan Soete, gewezen stadsbibliotekaris.
Tot slot dankte sekretaris Gaspar Van Assche spontaan voor de gebrachte hulde... de grote verrassing van de vergadering.
Met enige vertraging begaven de feestvierenden zich naar de Stedelijke Biblioteek. Daar had inderdaad de tentoonstelling plaats ‘100 jaar Davidsfonds Kortrijk’, een merkwaardige verzameling van historische stukken, bijeengebracht door de heren Maddens en Berteele en toegelicht door bibliotekaris Vancolen. Een verzorgde
| |
| |
catalogus, kon worden uitgegeven dank zij de steun van de Kredietbank, de Generale Bankmaatschappij en de Bank Brussel Lambert.
Aan alle genodigden werd door het Stadsbestuur een feestelijke receptie aangeboden.
De hele feestmiddag werd besloten met een vriendenmaal in het St.-Elooishof. De woordkunstenares Tine Ruysschaert bracht, tussen de gangen in, het mooiste van haar repertorium ten gehore.
Zo vierde het Kortrijkse Davidsfonds zijn honderdjarig bestaan met de vaste wil voort te ijveren om zijn eigen kenmerken verder waar te maken: kristelijke inspiratie, overtuigde vlaamsgezindheid en sociale bewogenheid... een moderne vertolking van onze eigen kenspreuk: Godsdienst, Taal en Volk.
G.V.
| |
Kortrijks Elfde-juliviering 1975
De Guldensporenslag werd in Kortrijk herdacht met een traditionele optocht naar het Groeningemonument op 10 juli, een akademische zitting op 11 juli en de opvoering van het evokatiespel ‘Luister van Vlaanderens verleden’ gedurende de maanden juli en september. Wat de optocht naar het Groeningemonument betreft, kunnen we heel kort zijn in onze kommentaar: voor dit soort aktiviteiten bestaat in Kortrijk niet de minste belangstelling meer. Voorzitter Weckx van de Nederlandse Kultuurkommissie in Brussel schetste aan het monument de situatie van de Vlaamse Brusselaars, voor een handvol toehoorders.
Meer belangstelling was er voor de akademische zitting op 11 juli, waar de feestrede werd uitgesproken door dr. Michiel Vandekerckhove, die een overzicht gaf van de evolutie van de restauratie van de Lievevrouwekerk. Spreker was gul met dankwoorden voor eenieder die zijn steentje bijgedragen heeft om tot het huidige resultaat te komen. Pastoor em. Jan De Cuyper sprak de Elfdejulirede uit. Naast de beschrijving van de restauratiewerkzaamheden had E.H. De Cuyper het vooral over de Vlaamse figuren die in Kortrijk woonden of werkten. Hij citeerde Conscience, Gezelle, Snellaert, Sevens, Soete en anderen. Dank zij dergelijke figuren kon Kortrijk zijn Vlaams gezicht behouden, aldus De Cuyper, want de Franse invloeden zijn nooit uit de stad verdwenen. Hij herinnerde eraan dat nu nog sommigen reageren als in de tijd toen de Grote Markt ‘Place Napoléon’ heette. Waarom hebben de drankhuizen op onze Markt niet allemaal een Vlaams uithangbord, zo vroeg Erepastoor De Cuyper zich af. Verder drukte hij de hoop uit dat de kulturele autonomie spoedig gevolgd zou mogen worden door politieke autonomie.
Belangrijk op deze zitting was zeker de mededeling van burgemeester I.J. Lambrecht, dat Kortrijk in 1977 grootse Guldensporenmanifestaties zal organizeren naar aanleiding van de 675ste verjaardag van de slag op de Groeningekouter.
Wat ons vooral opviel bij de Kortrijkse Guldensporenherdenking 1975, was de totale afwezigheid van de jongeren, niet alleen bij de viering zelf, maar ook bij de organizatie van feestelijkheden. Indien het zo is, dat de jeugd geen interesse meer betoont voor het roemrijk verleden van de stad, dan kunnen we dit alleen maar betreuren...
J. Strosse.
| |
| |
Tafereel uit het klank- en lichtspel in de Gravenkapel.
(Foto J. Strosse).
| |
Kortrijk evoceerde luisterrijk 1000 jaar Vlaamse historie.
Naar aanleiding van het beëindigen van de restauratie van de Kortrijkse Lievevrouwekerk en in het kader van de Guldensporenfeesten 1975 werd in de Gravenkapel een evokatief klank- en lichtspel opgevoerd onder de titel: ‘Luister van Vlaanderens verleden’. Auteur van dit spel was Myriam Soetaert en regisseur Wim Van Hove. Het geheel werd gekoördineerd door stadsadviseur Bert Dewilde.
We kunnen onmiddellijk aanstippen dat er van toneel eigenlijk weinig sprake is. Het ging meer om een evokatie, waarbij vooral een beroep werd gedaan op de materiële mogelijkheden die de kapel biedt: de geportretteerde forestiers, graven en bewindvoerders werden regelmatig in het licht gesteld, terwijl hun stemmen de eter ingestuurd werden. Regisseur Wim Van Hove vertolkte de rol van Lodewijk van Male en nam aldus het grootste deel van de zegging voor zijn rekening. In het spel immers komt L. van Male voor als de figuur die de kapel laat bouwen en na zijn dood als een schim terugkomt om te mediteren over het verleden van Vlaanderen. Hierbij wordt hij bijgestaan door meer dan 130 lichtbronnen en tien klankkanalen. Gedurende anderhalf uur wordt een bevattelijk overzicht gegeven van 1000 jaar Vlaamse geschiedenis. Wij hadden liever een evokatie gezien die wat dynamischer opgevat was. Nu treden slechts vier akteurs op, waarvan er slechts één een behoorlijke rol heeft, terwijl de drie andere eerder figureren. Deze kritiek wil echter geenszins het evokatiespel in een ongunstig daglicht stellen: er werden enorme inspanningen geleverd en het resultaat was meer dan behoorlijk. Het was zeker een gelukkig idee het evokatiespel te koppelen aan een rondleiding in de Lievevrouwekerk: dit monument wordt immers al te zeer door haastige stadsbezoekers voorbijgelopen, terwijl de meeste Kortrijkzanen niet beseffen dat zij één van de prachtigste monumenten van Zuid-Vlaanderen in hun omgeving hebben. Daaraan heeft het evokatiespel zeker iets verholpen.
J. Strosse.
| |
| |
| |
De Harelbeekse Feestmarkt.
Zoals de vier vorige had ook de vijfde feestmarkt in Harelbeke met bar slecht weer af te rekenen, zodat er van gezellig kuieren op en om het marktplein weinig sprake was.
Schonk de feestmarkt zelf geen volledige voldoening, ook de kulturele manifestaties hadden niet de verwachte belangstelling. Het Harelbeekse toneelgezelschap Harton kon met zijn wagenspel de Stasegemse toneelkring ‘Hoger op’, die de vorige jaren aan de beurt was geweest, niet doen vergeten. De 200-jarige Sint-Salvatorskerk kreeg niet de verwachte belangstelling, ook al had de Leiegouw er met zijn bijzonder nummer speciaal de aandacht op gevestigd. Er was wel voortdurend bezoek, maar een massale toeloop is het niet geworden. Alleen de rondleidingen hadden een zeker sukses. De gidsen hebben vooral de aandacht gevestigd op minder bekende aspekten van het gebouw: het stucwerk, de marmeren altaren, de smeedijzeren afsluitingen, de kunstige bronzen kandelaars en het houten koorgestoelte.
De taptoe van de Harelbeekse muziekverenigingen, die de feestmarkt besloot, had tenslotte nog het meeste sukses.
R.C.
| |
Sint-Medardus Wervik
Een werkgroep Sint-Medarduskerk, samengesteld uit leden van het Comité tot Bescherming van Patrimonium en Landschap, de Stedelijke Oudheidkundige Kommissie (STOC), de VTB en de kerkfabriek, heeft onlangs een geïllustreerd vouwblad over de Sint-Medarduskerk uitgegeven. Deze folder is een uitstekende gids voor wie de kerk 'ns grondig wil bekijken. Hij ligt ter beschikking aan de ingang van de kerk, maar kan ook op de kulturele dienst in het stadhuis worden verkregen, waar ook rondleidingen (en geen geleide bezoeken a.u.b., want dat is vertaald Frans) aangevraagd kunnen worden. We raden onze leden dan ook aan om bij een uitstapje even in Wervik uit te stappen en er kerk en kerkschatten te gaan bewonderen. Op 1 en 2 november 11. werd er trouwens een tentoonstelling van de kerkschatten georganizeerd. Het komitee bereidt bovendien een wetenschappelijke studie over de Sint-Medarduskerk voor, die in 1976 zal verschijnen.
F.D.
| |
Westvlaamse ‘Suiker’.
Teater Antigone voerde in het Kortrijkse Arenateater gedurende de maanden september en oktober ‘Suiker’ op van Hugo Claus. Op de première op vrijdag 19 september was zelfs de vader van Hugo Claus aanwezig, want Claus is toch ook een beetje Kortrijkzaan. Hij liep o.m. een tijdje lagere school in de Sint-Rochusschool, toen nog beheerd door de Broeders Van Dale, en later in het Kortrijks Ateneum. Dr. A. Gevaert publiceerde (Driemaandelijks Tijdschrift van het Davidsfonds Gewest Brugge, V (1973), nr. 1, blz. 11-12) een opstel dat zijn leerling, Hugo Claus, er in de vierde Latijns-Griekse (1943-44) schreef onder de titel ‘Lente in de stad’ en dat van zijn vroeg talent getuigt. De oudere Kortrijkzanen en ook die van mijn
| |
| |
generatie hebben trouwens goed zijn grootvader gekend, de inspekteur lager onderwijs, die in de Sint-Rochuslaan woonde.
Het is niet de gewoonte dat in de Leiegouw een toneelstuk besproken wordt en dat is ook niet onze bedoeling. We willen het hier trouwens alleen hebben over de taal waarin het stuk werd opgevoerd. Het is duidelijk dat het hier om een soort naturalistisch (melo)drama gaat en we weten dat Claus b.v. in Vrijdag een soort Zuidnederlands gebruikt heeft. ‘Suiker’ werd door Antigone echter in het Westvlaams opgevoerd en de heimat van de toneelfiguren werd van Evergem naar Rekkem verlegd. We geven toe dat het gebruik van dialekt aan een toneelstuk dat zich in arbeiderskringen van een vroegere generatie afspeelt, een grotere levensechtheid verleent. Trouwens, ook de naturalist G. Hauptmann gebruikte b.v. in ‘Die Ratten’ het Berlijnse dialekt. Maar in het geval ‘Suiker’ heb ik twee bezwaren. Ten eerste was er maar één akteur die vlot Zuidwestvlaams praatte, dus zonder vreemd aksent, nl. de oudste Minne. De taal van Jager leek meer op Zwevegems dan op Rekkems, bij de jongste Minne klonk het Oostvlaams er zo door en Malou sprak Westvlaams als een Waalse minister Nederlands. Ik bedoel hiermee, dat een toneelgroep die een professionele status nastreeft en bijgevolg zijn akteurs niet meer in één streek kan rekruteren, geen stuk in het dialekt meer kan opvoeren, omdat dat dialekt voor de meeste akteurs een vreemde taal is. Wat je van de toneelgroep van Flor Barbry uit Westouter te horen krijgt, is heel wat anders, maar daar ligt het akteertalent dan ook weer op een lager - en niet te vergelijken - niveau, al beschikt hij ook over knappe akteurs. Mijn tweede bezwaar is meer van taalkundig-literaire aard. Wat het publiek in TAKs suiker te horen kreeg, was nog te veel de tekst van Claus, maar in het Westvlaams uitgesproken. Als een regisseur een toneelstuk in het dialekt wil opvoeren - b.v. om het naturalistische ervan beter uit te laten komen - dan moet hij ook de hele tekst in dat dialekt laten vertalen. Dat
doet Barbry, maar dat heeft Hanssens voor TAK niet grondig genoeg gedaan. Ik herinner me b.v. de zin ‘om me naar hier te lokken’. Het werkwoord ‘lokken’ is in deze betekenis in het Westvlaams volslagen ongebruikelijk. De tekst was dus op zichzelf al geen zuiver Westvlaams. Wat het stuk door de Westvlaamse versie aan echtheid gewonnen heeft, heeft het aan de andere kant weer verloren. Om deze redenen acht ik het eksperiment niet geslaagd. Dat ik het om taalpolitieke redenen bovendien als een voorbarige luxe beschouw, is een ander aspekt, waarover ik hier evenwel niet kan uitweiden.
F.D.
| |
Snoep uit grootmoeders tijd.
Het tijdschrift ‘Ons Heem’ bereidt een speciaal nummer voor over snoep. Daarom zou de redaktie ervan graag zoveel mogelijk inlichtingen inwinnen over de namen van de snoepartikelen, van het snoepje zelf (spekke, mente, bol, enz.), van de karamel, van dropjes enz. Ook vernamen ze graag oude suikerbakkersrecepten of oude huisrecepten voor het maken van snoep. Ik herinner me zo een recept uit mijn kinderjaren: in een gietijzeren steelpannetje werd boter gesmolten tot ze heet was, daar werd dan suiker aan toegevoegd. Dit mengsel werd voortdurend geroerd tot het geheel vloeibaar was. Daarna werd de vloeibare, hete massa vlug in een laag over het marmeren blad van het aanrecht (naast de gootsteen) gegoten. Dan moest vliegensvlug de hele laag suikergoed met een mes in vierkantjes of ruitjes gesneden
| |
| |
worden; je moest dus met het mes evenwijdige strepen door de massa trekken en dan loodrecht op de eerste strepen opnieuw. Dit moest vlug gebeuren, want de gebrande suiker stolde op het koude marmer vrij vlug. Wie aan die ‘menten’, want zo heten die snoepjes in Kortrijk, een mokkasmaak wou geven, kon voor het uitgieten een scheutje sterke koffie aan de gesmolten en gebrande suiker toevoegen.
Wie inlichtingen kan geven over snoep, de namen en de recepten ervan, uit grootmoeders tijd, die stuurt ze aan de hoofdredakteur (eindopsteller heet dat in het jargon van ‘Ons Heem’): A. Lowyck, Lege Weg 20, 8200 Brugge 2.
F.D.
| |
In Memoriam Z.E.H. Jozef Raes.
Een van onze eerste leden van ‘De Leiegouw’, Z.E.H. Jozef Raes, overleed op 12 juli 1975 in de kliniek van Sijsele. Hij was geboren in Oedelem op 12 oktober 1903, werd priester gewijd op 7 september 1930, werd leraar aan het St.-Jozefskollege in Tielt in 1930, onderpastoor in Wingene in 1940 en ten slotte pastoor in Ettelgem in 1956. In 1968 ging hij op rust in Oedelem. Van jongsaf toonde hij veel belangstelling voor geschiedenis en folklore van zijn geboortedorp en van de streek. Hij beschikte niet enkel over een zeer goed geheugen, maar ook over een grote biblioteek, die hij erfde van zijn oudoom kanunnik Jozef Andries, die voorzitter was van het Genootschap voor Geschiedenis ‘Société d'Emulation’ te Brugge. ‘Van de Heer kreeg hij zin voor schoonheid, kunst en heemkunde. Hij vond de weg in oude boeken en gebruiken, genoot van dit alles en wist het mee te delen in woord en geschriften (Doodsprentje)’.
Vooral kon hij ‘vertellen’ over zijn streek en over de oude families van dit gewest. Hij schreef artikels in ‘Bos en Beverveld’, de plaatselijke heemkundige kring van Oedelem, waarvan hij voorzitter was, in ‘Rond de Poldertorens’, ook in ‘Biekorf’. Hij publiceerde ook een kleine studie over het klooster Sarepta in Moerkerke. Vele kleine studies lagen in handschrift in zijn door boeken rijk gestoffeerde studiekamer.
J.D.C.
| |
In Memoriam M.L. Hubert.
In het hartje van deze hete zomer - op 11 augustus jl. - is mevrouw Marie-Louise Hubert - moeder van redaktiesekretaris Frans Debrabandere - overleden. In Kortrijk natuurlijk, waar ze bijna haar leven lang gewoond heeft en waar ze op 2 juni 1901 ook geboren was. Volgens de familie toch, want in de koele stijl van de burgerlijke stand is haar geboorte wettelijk, officieel en autentiek pas geregistreerd, zoals dat heet, op 3 juni. Maar wat doet het ertoe als je de kaap van de 75 bijna hebt bereikt?
Behorend tot een echte Kortrijkse stadsfamilie was ze voor haar zoon - de filoloog - een stille vraagbaak omtrent het Kortrijkse dialekt. Al kwam haar overgrootvader uit Hambye (dép. Manche), waar hij zevenmaker was. Toen dat beroep omstreeks 1800 van de gaffel in de greep liep, trok hij uit Normandieë weg en vestigde zich in Kortrijk. Zijn zoon Constant bekwaamde zich ondanks de ver- | |
| |
franste tijd spoedig in het Nederlands, werd onderwijzer en is de auteur van Beschrijving van het gelijktijdige Kortrijk (1886) en van Het lichaam van den mensch (1891), een schoolboekje. Marie-Louise was de kleindochter van deze Constant. Even bescheiden als ze was in de werkelijkheid, is ze uit dit leven weggestapt. In het Rustoord van de Pottelberg, waar ze zich in haar laatste jaren had genesteld - a.h.w. in een reservaat van stilte. Een paar dagen later in gewilde, beloken eenvoud begraven. Zonder nodeloze drukte, al werd bij die gelegenheid - naar oud volks gebruik - nog wel een ‘brooddeel’ gehouden.
Ik weet wel: een kleine schakel, een vluchtige glimp in de eeuwenlange kringloop van het leven op deze planeet. Een beetje zoals in het land van de dichter: ‘En toen haar hart bleef staan is de aarde niet uit haar baan gedreven, zijn de sterren niet uitgegaan en is alles overeind gebleven.’ Maar toch, in media vita heb je misschien wel een huis voor je arbeid, voor je zorgen en je rust. Maar elk vertoeft zo graag in het tehuis van zijn herinneringen uit zijn jeugd, waar hij het beeld van zijn beste dagen in plaatst, naast die van zijn vader en moeder. Dat tehuis is nu voor Cécile en René, voor Frans, Monique en Claire (lid van De Leiegouw zijn ze allemaal, hoe kon het anders?) voorgoed gesloten. Nu is hun wortel afgesneden, worden ze zelf in de aarde geplant. De weg naar het eigen graf ligt open. Nog ver wellicht. Al werd de laatste versperring met moeder opgeruimd.
Luc Decorte
| |
In Memoriam Leon Volckaerts.
Op 19 september 1975 overleed plotseling Leon Volckaerts. Hij woonde in Harelbeke en was er ook geboren op 30 oktober 1926. Hij was lid van onze vereniging vanaf het begin. Ook woonde hij geregeld onze vergaderingen bij. Hij was sekretaris van de plaatselijke afdeling van het Davidsfonds. Hij stelde belang in allerlei kulturele akties. Van natuur was hij een stille, eenvoudige en vriendelijke man. Zo leerde hij ook zijn kinderen gelukkig te zijn in de liefde tot hem en zijn zo dierbare echtgenote, in het bewonderen van de natuur, van de ondergaande zon, van de mooie thans verdwenen bomen langs de Leie. Hij, die van Brabantse afkomst was, had zich hier ingeleefd als een echte Westvlaming, die hield van de Leiestreek en van het verleden van zijn volk. Vaak maakte hij met zijn vrouw de uitstapjes mee van onze vereniging en met grote belangstelling luisterde hij naar de uitleg die door gidsen gegeven werd. Bovenal hield hij van het oude Harelbeke en treurde hij om het verdwijnen van menig mooi hoekje.
J.D.C.
| |
Prijsvraag Westvlaamse heemkunde.
Het Westvlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde schrijft een prijsvraag uit (15.000 fr., 7 prijzen) voor de beste heemkundige bijdrage van minimum 2000 woorden, verschenen in 1974 of 1975 in een tijdschrift of jaarboek van een bij het Verbond aangesloten heemkring. Het reglement is te krijgen bij de redaktie.
F.D.
|
|